Geschiedenis

Al 40 jaar actie voor 30-jarige molen

Zaterdag 11 september 2021 is het precies 30 jaar geleden dat Prinses Juliana de pas herbouwde Molen van Sloten in werking stelde. De hele maand september zijn er tal van feestelijkheden. Wie nog steeds geen bezoek aan de molen heeft gebracht, heeft nu alle kans. Want er is een uitgebreid programma voor jong en oud. Bekijk het op www.molenvansloten.nl/jubileum-30-jaar-molen-van-sloten/

Molen van Sloten met molenschuur.

Al 10 jaar eerder
Weinigen zullen weten dat de geschiedenis van de molen al tien jaar eerder begon. In 1981 werd namelijk al de stichting Molen voor Sloten opgericht met als doel een molen te herbouwen als opvolger van de Rieker Molen die Sloten in de jaren ’50 kwijtraakte door de verbreding van de Nieuwe Meer voor de zandwinning ten behoeve van de bouw van Nieuw-West. Bij de afbraak in 1956 beloofde de gemeente een vervanger van deze molen bij het dorp Sloten.

Het was Slotenaar Hans Frankfurther die in 1980 vond dat deze gemeentelijke belofte nu eindelijk eens moest worden ingelost. Ik weet nog dat hij Ko Kuiper aanschoot met de vraag of hij deze kar zou willen trekken. Op 24 februari 1981 werd de stichting Molen voor Sloten opgericht waarin naast Ko Kuiper als voorzitter Stien Ruijs-Hellinga als secretaris en John Everaardt als penningmeester, en Toon Koenen en Gerrit van der Puy als leden.

Een Bouwcertificaat vormde het bewijs van eigendom van een stukje Molen voor Sloten; september 1981.

Stukjes molen kopen
Om geld voor de te bouwen molen in te zamelen bedacht Ko het plan om alle molenonderdelen te beschrijven, van een prijskaartje te voorzien en te koop aan te bieden. Omdat op deze wijze elke gulle gever tevens eigenaar werd van een stukje van de molen, zouden de giften makkelijker binnenstromen, was toen de gedachte. En dat plan heeft gewerkt…! Want tijdens de Uitmarkt op het Museumplein op 5 september 1981 stond daar opeens Ko Kuiper met zijn kraam om de te bouwen molen aan te prijzen en de onderdelen daarvoor te verkopen. Als bezoeker van de Uitmarkt op die mooie zaterdagmiddag wist ik niet wat ik zag: elke kraam presenteerde zijn eigen theater, toeristische attractie of culturele activiteit, maar Ko’s kraam presenteerde iets wat er nog helemaal niet was en … misschien ook nooit zou komen, zo was de gedachte. Als een echte koopman bood Ko ook mij aan om een of meer onderdelen voor de te bouwen molen te kopen. Veel van deze onderdelen zeiden mij echter niets (onderbonkelaar, kaprol e.d.), zodat ik hem even later vroeg: “Kan ik eigenlijk ook de voordeur kopen?” “Tuurlijk”, antwoordde Ko, en na even nadenken (want deze kwam op zijn lijst niet voor) was ik na betaling van 250 gulden meteen de trotse eigenaar van de voordeur, in mijn beleving een prominenter onderdeel dan iets uit het diepste binnenste van de molen. Enkele weken later ontving ik als bewijs van deze aankoop het zogeheten bouwcertificaat. ‘Bouwcertificaat nr. 1’ stond erop. Ik bleek dus ook nog eens de eerste te zijn in de rij van onderdelenkopers. De invulling van alle certificaten gebeurde door Toon Koenen die zijn fraaie kalligrafische vaardigheden hiervoor benutte.

Naar de Plesmanlaan
Een ander wapenfeit in de strijd om het doel te verwezenlijken in 1981 was toen de bouwplek van de nieuwe molen officieel werd bepaald. Nee, niet de Akersluis waar de molen nu staat, maar de Plesmanlaan, vlakbij de kruising met de Osdorperweg: dáár zou de molen van Sloten worden gebouwd, bedoeld om het Tuinbouwgebied Sloten te kunnen bemalen en het water via een duiker onder de Plesmanlaan uit te slaan naar de Slotervaart. In aanwezigheid van tal van hoogwaardigheidsbekleders werd op 4 juni 1981 een groot bord onthuld met de tekst ‘Hier krijgt Sloten zijn molen’.

De plek stond toen al zó vast dat ter verdere promotie van de herbouw tevens prentbriefkaarten werden gedrukt waarop de nieuwe molen op zijn gedroomde plek prijkte. Een luchtfoto van het dorp Sloten werd daartoe zodanig bewerkt dat de molen er naadloos in werd geplaatst, alsof het nooit anders was geweest. Saillant detail bij de totstandkoming van deze fotomontage is ook nog dat op deze luchtfoto van Sloten de toren van de hervormde kerk ontbrak wegens restauratie. Behalve de molen moest door luchtfotograaf Ger van Middelkoop tijdens deze fotomontage dus ook nog de kerktoren worden ingevlogen…

Prentbriefkaart waarop de molen op zijn gedroomde plek aan de Plesmanlaan hoek Osdorperweg is ingemonteerd.

 

De achterkant van de prentbriefkaart bevatte tevens een oproep om bij te dragen voor de herbouw van de molen voor Sloten.

Het idee was om de Molen De 1200 Roe aan de Haarlemmerweg naar deze plek te verplaatsen. Maar een actie met 10.000 handtekeningen onder de bewoners van Slotermeer en Geuzenveld deed dit plan sneuvelen, zodat naar een andere molen moest worden uitgezien. Dat werd uiteindelijk de molen in de Watergraafsmeer die voor de aanleg van de ringweg moest wijken.

Naar de Akersluis
Op 9 juli 1984 zou blijken dat de herbouw van de molen enkele honderden meters verder veel meer kans zou maken. Immers, als de molen in de route van de bemaling van Nieuw-West een functie zou krijgen, konden we profiteren van de ‘Wet op de Bescherming Waterschapswerken in Oorlogstijd’. Bij stroomuitval van het bestaande elektrische gemaal zou de molen dan deze functie met windkracht kunnen overnemen, was toen de gedachte. Een moerassig langgerekt stuk weiland tussen het Akersluisgemaal en de Ringvaart zou nu de definitieve plek worden van de Molen voor Sloten…

Al 174 jaar…
Vanaf toen kwam er schot in de bouw: in 1989 sloeg de Commissaris van de Koningin Roel de Wit de eerste paal, en een jaar later legde burgemeester Ed van Thijn de eerste steen, samen met de eerste steen uit 1847 van de overgenomen molenromp uit Watergraafsmeer. ‘Twee eerste stenen’ is dan ook de toepasselijke naam van het boekje met de geschiedschrijving van onze overgeplaatste molen die nu dus eigenlijk al 174 jaar bestaat…

Bekijk ook de speciaal uitgegeven jubileumkrant op www.molenvansloten.nl/wp-content/uploads/2021/08/Molen-van-Sloten_Druk.pdf

Theo Durenkamp, 16 augustus 2021.

Van: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/al-40-jaar-actie-voor-30-jarige-molen

Huis te Vraag – Dodenakkers

Door: Leon Bok 10 juni 2012 / 25 december 2020 – www.dodenakkers.nl

Over namen van begraafplaatsen valt veel te zeggen. Vaak zijn ze genoemd naar een heilige, de straat waar ze aan liggen of is de naam een uitdrukking van de verwachting die voor de plek geldt: Rusthof, Ter Navolging zijn daar voorbeelden van. Maar ‘Huis te Vraag’ is een vreemde eend in deze bijt.

Uitzicht vanaf Huis te Vraag.

Het is een naam die is overgebleven van een overlevering. Daar waar de weg tussen Haarlem en Amsterdam bij het veenstroompje de Schinkel kwam, zou al in de middeleeuwen een veerhuis hebben gestaan. In dat veerhuis woonde de schipper die ook een gelagkamer uitbaatte voor zijn klanten. Onder het genot van een pot bier of glas wijn was het immers beter wachten. Wie niet meer overgezet kon worden door het nachtelijk uur of door storm of ontij kon ter plekke overnachten. Hemelsbreed lag de stad Amsterdam op ongeveer drieënhalve kilometer afstand maar in die tijden en over de wegen die men toen kende, kon dat meer dan uur gaans betekenen.

Huis te Vraag op een kaart uit 1790.

Bij het veerhuis kon men zogezegd ook terecht voor inlichtingen, iets waar de uitbater van het veerhuis de aandacht op vestigde met behulp van een bord langs de weg met de tekst ’te Vraghe’ wat zoveel betekende als ‘hier kun je iets vragen’. Toen Groothertog Maximiliaan van Oostenrijk in 1486 of 1489 een bedevaart deed naar Amsterdam zou hij hier de weg hebben gevraagd. Vanaf die dag heette de herberg openlijk ‘Te Vraghe’ en kreeg het een passend uithangbord.

Het Huis te Vraag
Dit verhaal deed meer dan 150 jaar de ronde en werd telkens opnieuw en vaak ook weer heel anders verteld. Omstreeks 1618 kwam het verhaal ter ore van een Amsterdamse lakenfabrikant, die het zo’n aardig verhaal vond dat hij op het idee kwam hier op dezelfde plek aan de Schinkel een landhuis te bouwen. Het landhuis kreeg de naam ’t Huys te Vraghe. Het voorvoegsel huis was wel nodig want langs de Schinkel stond immers nog de oude herberg. In 1632 wordt het Huis ter Vraech voor het eerst officieel genoemd.

De Sloterweg waarlangs het huis lag, raakte in de loop der tijd steeds meer bebouwd. Rondom het huis, vooral langs de Schinkel, verschenen enkele boerderijen, een molen en een kleine scheepswerf. De Schinkel werd een druk bevaren waterweg en op de Nieuwe Meer werd aan visserij gedaan. Het Huis te Vraag (later ook Huis de Vraag) werd een begrip en een referentiepunt in de wijde omgeving, in handel en wandel en in het dagelijks gesprek. In koopakten van onroerend goed werd de ligging en begrenzing beschreven met betrekking tot Huis te Vraag. Het landhuis kende een lange reeks van eigenaren, die allemaal iets te maken hadden met de lakenindustrie en de katoenververij. Het landhuis werd in de loop van de negentiende eeuw zelfs gebruikt als katoenververij, maar de lakenindustrie en de katoenververij floreerden allang niet meer. De ververij in het landhuis bleek niet langer exploitabel, waarop de laatste eigenaar, een zekere heer Poort in 1890 het landhuis te slopen. Er werd niet stilgestaan bij de historische waarde van het landhuis en zo kwam er na bijna drie eeuwen een eind aan het Huis te Vraag.

Dat was wel het einde van het Huis, maar niet van de plaats en ook niet van de Naam. De Naam was sterker dan het Huis en de geschiedenis ging door.

Begraafplaats Huis te Vraag
Een jaar na de sloop van het huis kreeg aannemer Pieter Oosterhuis, de nieuwe eigenaar van het grondstuk, toestemming om hier een begraafplaats aan te leggen. Het gemeentebestuur van de gemeente Sloten, waar het gebied toen nog onder viel, had op het verzoek van Oosterhuis om een ‘bijzondere begraafplaats ‘ voor de Protestantse Gemeente Sloten en Omgeving aan te leggen, positief beslist. Oosterhuis had bij zijn aanvraag een uitvoerige beschrijving gevoegd van de inrichting van de begraafplaats. Hij had ondermeer een aula en ontvangstruimte in klassieke stijl gepland, evenals een woning voor de beheerder. Ook had Oosterhuis een opsomming bijgevoegd van de bomen en struiken die hij dacht te planten.

Waarom Oosterhuis nou juist deze plek koos voor een begraafplaats, lijkt nu wat onduidelijk maar destijds was zijn keus logisch. De hele polder tussen de Schinkel en het dorp Sloten bestond uit laagveen en daar was met enig fatsoen niet te begraven. De grond waarop Huis te Vraag had gestaan, lag echter al wat hoger, zeker nadat men het resterende puin van het gesloopte landhuis had uitgespreid. Deze gesteldheid betekende dat men minder zand nodig zou hebben voor een ophoging. Bovendien lag Huis te Vraag gunstig langs de rivier waardoor de benodigde 50.000 m3 zand vanuit Muiderberg per schip kon worden aangevoerd. Het werk aan de ophoging kon vlot worden uitgevoerd en al op 2 september 1891 kon de officiële opening plaatsvinden. De begraafplaats, die bijna drie meter was opgehoogd, werd verdeeld in zestien secties en vier klassen. Tegen het talud dat nu was ontstaan, liet Oosterhuis een aula annex beheerderswoning bouwen. In de voorste zijgevel werd de gevelsteen van het afgebroken landhuis geplaatst. Op de gevelsteen is een homo bulla te zien waarvan de bellenblazende cupido de ijdelheid der dingen symboliseert. De luchtbellen, de aardbol waarop de cupido zit alsmede de vuurpot en het water aan zijn voeten staan voor de vier elementen van het universum. Dat past goed bij de metaforische sfeer van de begraafplaats.

Homo bulla bij Huis te Vraag.

Voor de naam van zijn begraafplaats greep Oosterhuis terug op de oude spelling voor deze omgeving. De toen bekende namen ‘De Vraag’ en ‘Huis de Vraag’, leken Oosterhuis minder geschikt vanwege de associatie met de vragen die veel mensen hadden over de dood en de zin van het leven. Daarom noemde hij de begraafplaats ‘Protestantsche Begraafplaats te Vraag’. Oosterhuis kon veel willen, maar in de volksmond bleef men spreken over Huis te Vraag.

In bedrijf
Aan het eind van de negentiende eeuw kende Amsterdam en omgeving vooral begraafplaatsen en kerkhoven die beheerd werden door gemeenten of door de kerk. Diemen kende Rustoord, die in particuliere handen was en daarmee was Huis te Vraag de tweede particuliere begraafplaats van Amsterdam en omgeving. De begraafplaats werd een familiebedrijf en onder leiding van Oosterhuis werd de begraafplaats naar zijn believen ingericht. De begraafplaats werd buitenom beplant met bomen als populieren, schiet- en treurwilgen en op de begraafplaats zelf liet Oosterhuis bloeiende bomen en struiken als prunus, sering en jasmijn planten. Ook werden her en der coniferen geplaatst die ongedwongen konden groeien. Bij het begin van de dwarsas die toegang gaf tot de begraafplaats liet Oosterhuis twee zuilen plaatsen afkomstig van de in 1772 afgebrande schouwburg aan de Keizersgracht. De zo ontstane poort liet hij tooien met het opschrift ‘Memento Mori’.

Pieter Oosterhuis heeft niet lang kunnen genieten van zijn begraafplaats want hij stierf korte tijd later. Zijn weduwe, Catharina de Waart, nam de zaak over en na haar overlijden in 1910, werd haar zuster Elizabeth de Waart de nieuwe eigenaresse. Al in 1914 verkocht zij de begraafplaats aan buurman Johan Steenhagen. Hij beschikte over een aangrenzend stuk land en wilde de begraafplaats hier uitbreiden. Het verzoek hiertoe werd echter afgewezen omdat de begraafplaats dan te dicht bij de omringende woningen zou komen te liggen.

Advertentie ‘Veiling wegens Sterfgeval’ in 1913.

In 1921 werd de gemeente Sloten opgeheven en bij Amsterdam gevoegd. Hierdoor kwam de begraafplaats nu binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam te liggen en was de gemeente gelijk twee particuliere begraafplaatsen rijker. In 1897 was namelijk ook de particuliere begraafplaats Vredenhof aangelegd langs de Haarlemmertrekvaart.

In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd de Sloterweg tegenover Huis te Vraag bebouwd en daarmee verdween het landelijke karakter van de omgeving. Huis te Vraag was een goedlopend bedrijf waar voornamelijk familiegraven werden uitgegeven. Er werd, zoals gebruikelijk in die tijd, tot wel vijf diep begraven. Daardoor liggen hier veel meer mensen begraven dan men bij het geringe oppervlak zou vermoeden. Dat oppervlak was oorspronkelijk nog wat kleiner, want pas later is aan de zuidzijde nog een strook van ongeveer twintig meter toegevoegd. Het oppervlak bedroeg daarmee ongeveer 9.000m2, terwijl de totale grootte van het terrein bijna 2,5 hectare bedroeg. Op het kleine gebied waar begraven werd, vonden tot 1962 tussen de 12.000 en 16.000 doden hun laatste rustplaats. Hoeveel het er werkelijk zijn, zullen we nimmer weten. Het is bekend dat er tijdens de oorlog Joden en onderduikers werden begraven en ook vonden slachtoffers van de Hongerwinter hier hun laatste rustplaats. De vaak anonieme doden die men in de lange winter van 1944-1945 langs de straat vond, werden eerst naar de Zuiderkerk gebracht. Van daar uit werden ze overgebracht naar Huis te Vraag. Deze doden werden niet geregistreerd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de begraafactiviteiten weer opgepakt maar in 1957 bleek dat er geen grafruimte meer beschikbaar was. Toen de dochter van Steenhagen wederom geen toestemming kreeg tot uitbreiding, zag ze zich genoodzaakt de begraafplaats te verkopen aan de gemeente. De verkoopdatum was 24 september 1962. De volgende dag al werd de begraafplaats gesloten verklaard. Eenenzeventig jaar was er begraven, maar nu dreigde de teloorgang. De gemeente had de begraafplaats niet gekocht met het oog op de exploitatie, maar had de grond nodig om een afslag naar de (Oude) Haagseweg te kunnen maken. Volgens de Wet op de lijkbezorging zou de begraafplaats in september 1992 kunnen worden geruimd en bebouwd. Zover is het allemaal niet gekomen.

Gesloten begraafplaats
Omdat een begraafplaats niet zomaar gesloten kan worden, diende het beheer en het onderhoud verder opgepakt te worden. Het beheer van de begraafplaats werd daarom ondergebracht bij de toen nog bestaande Algemene Dienst Begraafplaatsen, later de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Het beheer bleek weinig om het lijf te hebben en de begraafplaats verkommerde. Er was wel een behoorlijke belangstelling voor de grond van de begraafplaats, want inmiddels had de stad Amsterdam zich al tot voorbij de begraafplaats uitgebreid.

Het feit dat de oudere graven voor 75 jaar waren uitgegeven, verhinderde al te grote plannenmakerij en langzamerhand werd het stil rond Huis te Vraag. De achteloze bezoeker kon nergens terecht voor informatie, het onderhoud werd achterwege gelaten en het hek werd met een ketting afgesloten. Bij de gemeente wist men na verloop van tijd niet eens meer dat deze begraafplaats hun eigendom was.

Het terrein werd vanaf 1987 beheerd door de Nieuwe Oosterbegraafplaats, vanaf januari 1991 door stadsdeel Amsterdam-Zuid dat in 1998 opging in het stadsdeel Oud-Zuid en in 2010 in stadsdeel Amsterdam Zuid. Nadat in 1991 een nieuwe Wet op de lijkbezorging van kracht werd, bleek dat de grafrust nog verlengd moest worden tot 2012, alvorens men kon gaan ruimen. Zover zou het echter niet komen want ondertussen is er wat bijzonders gebeurd.

Bloemenkransenhuisje bij Huis te Vraag.

Nieuw beheer met uniek gevolg
Vanaf 1987 verhuurde de gemeente de aula van de begraafplaats aan beeldend kunstenaar Leon van der Heijden en zijn vrouw Willemijn. Ze werden ook geacht op te treden als beheerders van de begraafplaats. Van der Heijden heeft vervolgens niet rigoureus de snoeischaar ter hand genomen, maar hij heeft juist een heel bijzondere sfeer weten te scheppen waarin de grafmonumenten als het ware figureren in een tuin. Door de jaren heen werd de begraafplaats steeds fraaier. Dit beeld viel ook filmmaakster Barbara den Uyl op, die hier in 1990 de begrafenisscene van haar film In naam der wet over Hans Kok, opnam. Later maakte ze hier ook de documentaire De klimop rouwt nog steeds (2007).

Op 18 februari 2008 verzocht een groep burgers de stadsdeelraad om Huis te Vraag en vier arbeiderswoningen aan het nabijgelegen Spijtellaantje aan te wijzen tot beschermd stadsgezicht. De raad besloot de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren.

De bijzondere sfeer, ontstaan door het nieuwe beheer, trok niet alleen filmmakers aan. Zo schreef de dichter Hendrik van Teylingen (ook genaamd Sri Hayesvar Das) een bundel met 37 sonnetten over Huis te Vraag. Op de begraafplaats staat een grafsteen met daarin gegraveerd een door Van Teylingen geschreven gedicht over dit kerkhof. Na zijn overlijden in 1998 hebben zijn kinderen, zijn familie en Krishna-toegewijden zijn urn bij het monument begraven. Omdat de Wet op de lijkbezorging niets omtrent het bijzetten van asbussen op bestaande graven vermeldt, was dat een legale actie. Wellicht had men toestemming moeten vragen, maar dat is niet gebeurd.

Anno nu
Huis te Vraag vormt met zijn bijzondere uitstraling en het landelijke karakter van het erachter gelegen land een uniek gebied in Amsterdam. Van dat soort plekjes zijn er niet veel meer te vinden in de stad. Wie het hoge smeedijzeren toegangshek aan de Rijnsburgstraat doorgaat, ervaart al direct de bijzondere sfeer die rond deze plek hangt. Direct naast de ingang staat een houten huisje met veel glas. Meestal staat er een boeket bloemen in en dat is ook precies de functie van het huisje. Het is namelijk een huisje voor de bewaring van grafkransen. Bloemenkransen zijn nog steeds een vast gebruik bij een uitvaart. Met bloemen willen we onze dank aan de overledene tot uitdrukking brengen en een laatste groet. Destijds liet men de kransen niet zomaar op het graf liggen, maar konden ze tentoongespreid worden in het huisje. Iedereen kwam er langs en kon dus op de linten lezen voor wie de grafkransen waren. Zulke huisjes zullen vaker gebouwd zijn op begraafplaatsen, maar dit is de enige in zijn soort die bewaard is. Ten onrechte wordt het huisje ook wel aangewezen als een lijkenhuisje, maar dat is onmogelijk omdat het huisje veel te open is.

Aula van Huis te Vraag.

Verder lopend over het bestraatte pad voert de weg naar boven. Het hoogteverschil van pakweg twee meter wordt op deze wijze overbrugd. Dat het land oorspronkelijk nog veel lager lag, is aan de rechterzijde goed te zien. Op dat stuk had ooit een uitbreiding kunnen plaatsvinden, maar dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van het pad staat rechts de aula. In de zijgevel zal de gevelsteen met de homo bulla al opgevallen zijn. De aula zelf is een lang gebouw, in drie traveeën verdeeld met grote rondbogige openingen voor de ramen en deuren. Voor de aula is nu een bordes aangebracht dat vol staat met planten, maar ooit lagen hier drie bakstenen trappen. Voor elke klasse een eigen trap en eigen ruimte in de aula.

Aan de linkerzijde openbaart zich de groene oase die de begraafplaats is geworden. Wie de plek ziet, weet dat dit een fantastische plek voor vogels en insecten is. Je voet je haast een indringer als je de onverharde smalle paden opwandelt. Deze paden volgen niet geheel meer het oorspronkelijke padenplan, maar voeren de wandelaar nu wat kris kras over de begraafplaats. Het is goed te zien dat buxushagen worden bijgeschoren en klimop ingeperkt wordt. Het is dus geen ongecontroleerde wildernis. Tussen het groen duiken her en der grafmonumenten op. Zo staat het grafmonument voor Albert Pomper (1862-1917) nog fier overeind, omzoomd door klimop. Pomper was organist van de Evangelisch Lutherse gemeente. Hoewel hij blind was, werd hij ook bekend als wiskundige, wat de geometrische symbolen en een weergave van de stelling van Pythagoras op de grafsteen verklaard. Verder zijn hier enkele Amsterdammers begraven die bekendheid hebben gekregen door hun inzet in de Eerste Wereldoorlog bij de uitwisseling van gevangen: A.M. le Cosquino de Bussy-Van der Lelie (1888-1954), of in het verzet in de Tweede Wereldoorlog sneuvelden: Michiel Ploeger (1918-1945).

Enkele grafmonumenten vallen op door hun vormgeving, zoals dat van A.M.E. Scholtz-Schwartze (1894). Haar grafmonument is opgetrokken in een Griekse klassieke stijl met in het timpaan een opgaande zon met daaronder op het monument een gebeeldhouwd portret en profil, omgeven door een bloemenkrans.

Er valt nog veel meer te zien langs de smalle paden, maar een bezoek aan Huis te Vraag is niet compleet zonder even een blik te hebben geworpen op het er achter liggende landje. De illusie van een ver verleden dringt zich hier op. Het is goed dat zulke plekjes nog te vinden zijn in Amsterdam.

Bezoeken
Huis te Vraag is te bezoeken van dinsdag tot en met vrijdag van 10 tot 17 uur en op zondag van 11 tot 14 uur zoals aangegeven op het toegangshek. Op de christelijke feestdagen zoals Pasen en Pinksteren, Hemelvaartsdag, beide Kerstdagen en Nieuwjaarsdag is de begraafplaats gesloten, terwijl ze op nationale feestdagen gewoon geopend is. De begraafplaats kent geen faciliteiten als een toilet. Vanwege het serene karakter worden honden en mobiele telefoons of andere geluidsdragers niet toegestaan. Ook fietsen moeten buiten de poort blijven.

Het adres van de begraafplaats is: Rijnsburgstraat 51, 1059 AT Amsterdam.

Literatuur
* Brekelmans, I; Ina Brekelmans tekent Huis te Vraag (2001)
* Heijden, L. van der; Huis te Vraag als wereld: leven wonen en werken, dood en begraven, Amsterdam (2007).
* Margriet de Roever & Jenny Bierenbroodspot; De Begraafplaatsen van Amsterdam, Amsterdam (2004)

Internet
* Kleine geschiedenis van Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag op Wikipedia

Tekst en foto’s ontleend aan: www.dodenakkers.nl/noord-holland/huis-te-vraag.html

Dit artikel is ook te lezen als pdf: Dodenakkers – Huis te Vraag (pdf)

* Huis te Vraag op de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam

Meer over Huis te Vraag op www.slotenoudosdorp.nl
* Huis te Vraag – Dat het nog bestaat
* Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat
* ’t Huys te Vragh 1618-1890 – uit het Jaarboek 1975 van Amstelodamum (pdf)

Dit artikel als pdf-bestand: Huis te Vraag – Dodenakkerss.pdf

Huis te Vraag – Dat het nog bestaat

Huis te Vraag is een grote Naam met een lange geschiedenis, maar als wij dat zo zeggen, bedoelen wij de geschiedenis van de plek als grondstuk. Voor sommige historici gaat het om het Huis – van 1618 tot 1890 – en voor anderen is het de geschiedenis van de Naam, die veel ouder is en die nog steeds bestaat.

pastedGraphic.png

Al voor 1400 en waarschijnlijk al zolang beide plaatsen bestaan, was er een weg van Haarlem naar Amsterdam. Het was een weg met zijwegen van de ene hoeve naar de andere en omdat het allemaal nog landschap was met veel water, riet, bossen en moerassen was de kans op verdwalen niet denkbeeldig. Op ongeveer deze plaats bereikte de weg de Schinkel, een veenstroom of overloop van de Nieuwe Meer naar het IJ. Het lag voor de hand, dat hier zoiets als een veerhuis annex herberg zou ontstaan, een huisje met een bootje waar men wat te drinken kon krijgen en iets te eten. Amsterdam was nog ver weg. Ten einde klanten te werven, plaatste de herbergier een bord aan de weg met de tekst ’te vraghe’, wat zoveel betekende als ‘hier kun je iets vragen’, wij zouden zeggen ‘inlichtingen’.

Volgens het verhaal zou keizer Maximiliaan van Oostenrijk, toen nog Groothertog, in 1486 op bedevaart van Haarlem naar Amsterdam hier de weg hebben gevraagd. Vanaf die dag heette de herberg openlijk ’te Vraghe’ met uithangbord en al.

Dit verhaal deed meer dan 150 jaar de ronde, het werd telkens opnieuw en telkens anders verteld tot het omstreeks 1618 ter ore kwam van een Amsterdamse lakenfabrikant, die het zo’n aardig verhaal vond, dat hij op het idee kwam hier op dezelfde plek aan de Schinkel een landhuis te bouwen in grote stijl. Dit Huis noemde hij uiteraard ’t Huys te Vraag ofschoon de herberg, die nog steeds bestond, de reputatie had. (Vanaf 1700 schreef men Huis de Vraag, toenmalige reeds moderne spelling.)

Het Huis groeide uit tot een nederzetting; er kwamen enkele boerderijen bij, een molen en een kleine scheepswerf. De Schinkel was al een druk bevaren waterweg en op de Nieuwe Meer werd aan visserij gedaan. Huis te Vraag werd een begrip en een referentiepunt voor de wijde omgeving, in handel en wandel en in het dagelijks gesprek. In koopakten van onroerend goed werd de ligging en begrenzing beschreven met betrekking tot Huis te Vraag. Het Huis kende een lange reeks van eigenaren, die allemaal iets te maken hadden met de lakenindustrie en de katoenververij. Maar toen ging alles verloren, zoals in de gevelsteen al was voorzien. Deze zichzelf beschrijvende wereld ging verloren, de lakenindustrie en de katoenververij en daarmee het Huis.

Nadat duidelijk geworden was dat het Huis niet meer exploitabel was en het onderhoud te duur, besloot de laatste eigenaar, een zekere heer Poort de boel dan maar te sluiten en het Huis te slopen. De historische waarde van het landhuis was nooit een argument, historische waarde was toen überhaupt geen argument, er was immers nog geschiedenis genoeg. De sloop greep plaats in 1890.

Dat was wel het einde van het Huis, maar niet van de plaats en ook niet van de Naam. De Naam was sterker dan het Huis en de geschiedenis ging door. Een jaar later kreeg Pieter Oosterhuis, de nieuwe eigenaar van het grondstuk, toestemming van het gemeentebestuur van Sloten om hier een begraafplaats te beginnen. In zijn verzoek aan de Gemeente sprak hij van een ‘bijzondere begraafplaats’ voor de Protestantse Gemeente Sloten en Omgeving.

Hij liet zijn aanvraag vergezeld gaan van een uitvoerige beschrijving van hoe hij dacht de begraafplaats in te richten, met o.a. een aula en ontvangstruimte in klassieke stijl, een woning voor de beheerder en zelfs een opsomming van de bomen en struiken die hij dacht te planten. Daarbij liet hij zich eveneens inspireren door de klassieke oudheid.

Er was weliswaar nog ruimte genoeg in de omgeving en wat dat aangaat had er overal een begraafplaats aangelegd kunnen worden – als een begraafplaats tenminste een kwestie van ruimte is – maar dat was allemaal laagveen en daar kun je niet fatsoenlijk in begraven. Huis de Vraag echter, het grondstuk, was al min of meer een terp; in elk geval was het, nadat men het puin van het gesloopte landhuis had uitgespreid, een goed draagvlak voor een terp en gunstig gelegen aan de rivier, waardoor de benodigde 50.000 m3 zand vanuit Muiderberg per schip kon worden aangevoerd.

Alleen de Naam kon men niet slopen en niet zonder meer dienstbaar maken aan de nieuwe bestemming. Pieter Oosterhuis zat daar wel een beetje mee. De Vraag en zelfs Huis de Vraag, in de toenmalige spelling, als naam voor een begraafplaats deed onmiddellijk denken aan de grote Vraag naar de dood en de zin van het mensenbestaan en van die vraag had hij niet terug.

Hij dacht dat het niet goed zou zijn voor de zaak, in elk geval durfde hij het niet aan en daarom greep hij terug op de oude spelling en de toch enigszins vermakelijke anekdote van Maximiliaan van Oostenrijk. Hij liet briefpapier drukken met als hoofd ‘Protestantsche Begraafplaats te Vraag’. De officiële opening vond plaats op 24 september 1891.

Tot dan toe werden de begraafplaatsen en kerkhoven beheerd door de Gemeente of door de Kerk. Huis te Vraag, zoals de volksmond bleef zeggen, was de eerste particuliere begraafplaats van Amsterdam en waarschijnlijk de eerste in de wijde omgeving. Het was een familiebedrijf, dat wil zeggen, dat men met elkaar moest roeien met de riemen, die men had en zich moest behelpen met de voorhanden middelen en met wat men zoal op de kop kon tikken aan rekwisieten, zoals de gevelsteen uit het gesloopte landhuis en de zuilen van de zuilenpoort met architraaf.

Veel plezier heeft Pieter Oosterhuis van zijn begraafplaats niet gehad en de tuin die hij in gedachten had, heeft hij nooit mogen aanschouwen. Hij stierf korte tijd later, waarna zijn weduwe Catharina de Waart de zaak overnam en toen ook deze in 1910 kwam te overlijden, werd haar zuster Elizabeth de Waart de nieuwe eigenaresse. Dat duurde niet lang, reeds drie jaar later verkocht zij de begraafplaats en werd Johan Steenhagen de nieuwe eigenaar.

De herberg, telkens een andere herberg – en een ander gebouw – maar op dezelfde plaats en met dezelfde naam, bestond nog steeds en zou blijven bestaan tot na de 2e Wereldoorlog. Huis te Vraag was een goedlopend bedrijf van voornamelijk familiegraven, dat wil zeggen dat er drie, vier en soms zelfs tot vijf diep begraven werd en er hier dus veel meer mensen liggen begraven dan het kleine oppervlak doet vermoeden.

In 1962 waren het er ruim 16.000. In werkelijkheid zijn het er meer; tijdens de oorlog werden er Joden en onderduikers begraven en slachtoffers van de Hongerwinter, die men naakt en anoniem langs de straat vond en die vanuit de Zuiderkerk naar hier werden overgebracht. Deze doden werden natuurlijk niet geregistreerd. Maar toen, in 1962, was het ook echt vol, er kon niemand meer bij en de zaken stagneerden. De toenmalige eigenaar kreeg geen toestemming tot uitbreiding – verdere zandophoging – en zag zich genoodzaakt het grondstuk te verkopen aan de Gemeente, inclusief de begraafplaats en de doden. (verkoopdatum 24 september 1963)

Volgens de toen geldende ‘Wet op de Lijkbezorging’ zou de begraafplaats nog 30 jaar na de laatst begravene moeten blijven bestaan. De laatste begravene was Ids Koopmans, te Hindelopen geboren in 1876 en gestorven in Amsterdam in 1962. Formeel zou de begraafplaats dus in 1992 kunnen worden geruimd.

In tussentijd werd het beheer, althans de administratie, ondergebracht bij de Nieuwe Oosterbegraafplaats oftewel de Algemene Dienst Begraafplaatsen en Crematoria, een overkoepelende Dienst van de grote stad Amsterdam. Later, toen de stad werd opgedeeld in min of meer autonome stadsdelen, zou deze Dienst eveneens worden opgeheven en toen was er van overheidswege niemand meer, die zich om Huis te Vraag bekommerde. Er was weliswaar niemand meer, die zich om Huis te Vraag bekommerde als Begraafplaats, maar er was meer dan genoeg belangstelling voor de grond. Al vanaf 1914 had men plannen gesmeed en strijd geleverd om dit voordelig gelegen stukje grond, deze ’toplocatie aan de Zuidas’, in handen te krijgen.

Dat al die pogingen zijn mislukt en de begraafplaats is blijven bestaan, is op z’n minst  raadselachtig.

Van: www.huistevraag.nl

Dit artikel is ook te lezen als pdf: Huis te Vraag – Dat het nog bestaat (pdf)

* Huis te Vraag op de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam

Meer over Huis te Vraag op www.slotenoudosdorp.nl
*
* Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat
* ’t Huys te Vragh 1618-1890 – uit het Jaarboek 1975 van Amstelodamum (pdf)

Dit artikel als pdf-bestand: Huis te Vraag – Dat het nog bestaat.pdf

Wees- en Armenhuis (1906) met zijn rijke historie kan er weer járen tegen

Het gezichtsbepalende pand aan de Slotense Akerpolderstraat is in het voorjaar van 2021 grondig (en verantwoord) gerenoveerd en kan er weer jaren tegen. Wezen, bejaarden, krakers, jongeren: Het Wees- en Armenhuis heeft in de afgelopen 115 jaar opeenvolgende generaties bewoners zien komen en gaan. Een mooie gelegenheid om terug te kijken op een bijzonder stukje dorpsgeschiedenis.

Het Slotense Wees- en Armenhuis omstreeks 1910 met de oorspronkelijke hoektorens, gefotografeerd vanaf de Sloterkerk. In de jaren twintig werd er een derde verdieping toegevoegd. Foto: Collectie Suze van Scheppingen.

Liefdadigheid
Armen en wezen: de dorpen en steden waren er in de 19e eeuw vol van. De afwezigheid van sociale voorzieningen, de lage levensverwachting, besmettelijke ziekten die de ronde deden en de algemene slechte gezondheid van de bevolking eisten hun tol. Wie oud of ziek was en niet in staat was om te werken, was aangewezen op de hulp van familie of buren, of op de bedeling en liefdadigheid van de kerk of het gemeentebestuur. Iedere gemeente had wel een armenzorginstelling. Zo ook Sloten. Hier beschikte de Hervormde kerk al in 1774 over een diaconiehuis voor de armen. In 1895 bouwde het gemeentelijk armbestuur een eigen Wees- en Armenhuis naast deze diaconie. In de volksmond stond het al snel bekend als ‘het gesticht’. Wegens bouwvalligheid moest het in 1905 worden afgebroken. Toen werd een leeg terrein aan de rand van het dorp aangewezen als plek voor een nieuw tehuis, het huidige Wees- en Armenhuis. De Slotense aannemer M. van der Mel wist als laagste inschrijver de bouwopdracht in de wacht te slepen.

Hoektorens
Het pand was gereed in 1906. Het had oorspronkelijk twee karakteristieke, vierkante hoektorens en bevatte onder meer twee slaapzalen en een grote zolder. De hoekkamers werden bewoond door de wezen. Onder begeleiding van de weeshuisvader en -moeder bezochten zij elke zondag de verplichte kerkdiensten. Net als de inwonende ‘arme oudelieden’ waren zij altijd herkenbaar aan hun uniform, dat op de mouw was gemerkt met de A.v.S. (Armen van Sloten?).

Het bestuur van het tehuis bestond uit vijf regenten en drie regentessen. De kerkelijke verhoudingen werden daarbij nauwlettend in het oog gehouden: Volgens het reglement moesten er van de acht bestuurders drie rooms-katholiek en vijf hervormd zijn.

Het Wees- en armenhuis na de verbouwing met drie verdiepingen; 1938.
Collectie Suze van Scheppingen.

Bejaarden
Nadat Sloten in 1921 door de gemeente Amsterdam was geannexeerd, werd het Wees- en Armenhuis een dependance van het Amsterdamse oudeliedenhuis in de Roeterstraat. Er volgende een ingrijpende verbouwing. De hoektorens verdwenen. Er kwamen meer ramen in de voor- en zijgevels en er werd een derde verdieping op het gebouw gezet om ruimte te maken voor extra slaapzalen. De kamers voor de wezen kwamen te vervallen. Het pand bood daarna ruimte aan 42 oude mannen en 16 vrouwen. Het Boerentuintje aan de overkant van de Akerpolderstraat was oorspronkelijk de moestuin van het tehuis. De tuin zorgde ervoor dat de armen gezonder aten dan in vergelijkbare instellingen het geval was. De oude bewoners van het pand zaten ook vaak in het tuintje op bankjes in de zon.

Krakers
Het Wees- en Armenhuis bleef bijna een halve eeuw als bejaardenhuis in gebruik. Ernaast werd een recreatie- en eetzaal gebouwd waar de bejaarden via een loopbrug naar toe konden lopen. Op den duur voldeed het pand niet meer aan de moderne eisen. Begin 1972 werd het tehuis gesloten. De laatste bejaarden verhuisden naar het Flevohuis in Amsterdam-Oost. Na een jaar leegstand werd het gebouw, tot ongenoegen van de Dorpsraad, op 17 januari 1973 bezet door Amsterdamse krakers. Zij deden moeite om in de dorpsgemeenschap te worden opgenomen en organiseerden bijvoorbeeld activiteiten voor de Slotense jeugd in de recreatiezaal. Na ruim drie jaar vertrokken de krakers eind 1976. De Slotense architect en dorpsraadlid Hopman kreeg van woningbedrijf Tuinstad van de gemeente vervolgens de opdracht om 20 zelfstandige wooneenheden voor jongerenhuisvesting in het Wees- en Armenhuis te maken. De verbindingsbrug werd afgebroken en de recreatiezaal werd ingericht als Dorpshuis. Ook jongerenvereniging SmoeS had hier jarenlang zijn thuisbasis.

Jongeren
Aanvankelijk werden alle 20 kamers met eigen sanitaire voorzieningen verhuurd aan jongeren uit het landelijk gebied Sloten-Oud Osdorp. Zo konden zij in een bekende omgeving in de buurt van hun ouders veilig ‘uitvliegen’. Jongeren meldden zich aan bij de werkroep Woningtoewijzing van de Dorpsraad. Als de werkgroep van de verhuurder (per 2000 was dat Woningbouwvereniging Intermezzo) hoorde dat er weer een HAT-eenheid vrijkwam, kreeg de bovenste op de lijst een telefoontje. Rond 2004 kreeg de werkgroep Woningtoewijzing te maken met een nieuw fenomeen: illegale onderhuur. Daarom werd de regel ingevoerd dat jongeren een half jaar na het afronden van hun studie hun woning moesten verlaten. Dat was ook hard nodig: er stonden wel 28 jongeren op de wachtlijst.

De entree van het Wees- en armenhuis aan de Akerpolderstraat 9 t/m 47.
Foto: Erik Swierstra; 3 april 2012.

Verhuur wordt verkoop
Intermezzo deed het pand met huurders en al in 2006 over aan de stichting DUWO voor studentenhuisvesting. Na harde onderhandelingen lukte het de Dorpsraad om nog de helft van de vrijgekomen HAT-eenheden aan jongeren uit Sloten en Oud Osdorp beschikbaar te stellen. Tot grote teleurstelling van de Dorpsraad besluit DUWO (later DUO) in 2011 de vrij te komen wooneenheden te gaan verkopen. Anno 2021 zijn er nog twee huurders over. Op de tweede verdieping staat nu een studio. (Akerpolderstraat 39) te koop van 24 m² voor 165.000 euro. Het Wees- en Armenhuis heeft tegenwoordig een actieve vereniging van eigenaren onder de naam “Vereniging van eigenaars Akerpolderstraat 9 – 47”. Het pand is straks in gezonde staat klaar voor de toekomst.

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van informatie uit het archief van de werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp met daarin informatie bijeen gebracht door Jan Bardet.

Tamar Frankfurther, juli 2021.

De brandweer in de voormalige gemeente Sloten

Een eeuw geleden, in 1921, werd de gemeente Sloten door Amsterdam geannexeerd. Daarmee werd ook de Brandweer van deze gemeente onderdeel van de Amsterdamse Brandweer.

84 jaar na de annexatie werd er in de tuinstad Osdorp, nabij het landelijke dorp Oud Osdorp, aan de Ookmeerweg een nieuwe brandweerkazerne in gebruik genomen. Het onderstaande artikel werd ter gelegenheid hiervan in 2005 geschreven en geeft een aardige indruk van de geschiedenis van de Brandweer in de voormalige gemeente Sloten.

Honderdtwintig jaar brandweer in Sloten en Osdorp

Hè? 120 Jaar? 120 uur toch?
Vijfentwintig jaar nadat de eerste paal in de grond zou gaan voor een nieuwe brandweerkazerne in de wijk Osdorp gaat eindelijk de vlag in top voor zo’n gebouw. Het nieuwe gebouw aan de Ookmeerweg 2 staat maar op een steenworp afstand van waar vroeger het spuithuis voor het dorp Osdorp stond. We gaan even 120 jaar terug in de tijd daarvoor.

Gemeente Sloten
Het is nauwelijks voor te stellen dat het hele Amsterdamse gebied ten westen van de Schinkel en het Westelijk Marktkanaal ruim honderd jaar geleden vooral een agrarisch gebied was. Er waren drie dorpen en drie buurtschappen: Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de buurtschappen Groote IJpolder, Overtoom en Baarsjes. De Groote IJpolder was pas ontstaan tijdens de aanleg van het Noordzeekanaal rond 1875 en het toen drooggemaakte land uit de brede zeearm daar werd toebedeeld aan de aanpalende gemeenten en dat was toen voor een belangrijk deel Sloten. Hoe het vóór 1885 geregeld was, is niet zo makkelijk terug te vinden, maar vanaf dat jaar was er een brandspuitreglement, dat de gang van zaken bij brand in de dorpen regelde. Zoals in de meeste gemeenten kende ook Sloten een burgerdienstplicht, waarbij alle mannelijke ingezetenen van een bepaalde leeftijd verplicht konden worden om wacht- of brandblusdiensten te doen.

(N.B. Door op de afbeelding te klikken kan een vergrote weergave worden getoond.)

Kaart van de gemeente Sloten voor 1921 met de locaties van de brandspuithuisjes (kleine stippen) en van de huidige brandweerkazernes (grote stippen).

Zo dicht tegen Amsterdam kon het niet uitblijven dat ook de gemeente Sloten, toendertijd qua oppervlakte één van de grootste van Nederland, meeprofiteerde van de stad. Veel industrie die in Amsterdam geen ruimte kreeg ‘sprong’ over de Kostverlorenvaart en Schinkel. Niet veel later werden er aan de gene zijde van deze waterweg ook woonwijken gebouwd. De grond was er goedkoper en de strenge bouwverordening van Amsterdam gold daar niet. Zo verrees vanaf 1910 een hele buurt rond de Admiraal de Ruyterweg, die tot aan het dorp Sloterdijk reikte. Ook aan de Slotense zijde van de Overtoom werd een heel buurtje uit de grond gestampt. Het lag voor de hand om ook voor die nieuwe wijken de brandweerzorg adequaat te regelen en op 11 augustus 1911 stelde de gemeenteraad van Sloten een nieuwe brandweerreglement vast, dat op 1 september in ging. Twee jaar later, op 31 juli 1913, werd het gewijzigd en verder aangepast aan de verstedelijkte wijken. Zie: Reglement Brandweer Sloten NH – 1911.

Voor de brandweerzorg was de gemeente Sloten vanaf 1913 ingedeeld in zeven ‘brandwijken’. Materieel en personeel waren als volgt verdeeld:

In de garage van het politiebureautje aan de Admiraal de Ruyterweg, dat in 1913 in gebruik werd genomen, stonden twee slangenkarren en een mechanische brandladder. Omdat de wijk was aangesloten op een goed functionerende waterleiding was daar geen brandspuit nodig en kon worden volstaan met karretjes met opzetstuk, slangen en straalpijpen. De kar die nu in de kantine van de kazerne Hendrik staat, is waarschijnlijk één van die karren van de Admiraal de Ruyterweg geweest.

Vrijwillige brandweer Sloten
Volgens het reglement van 1911 waren de brandmeesters herkenbaar aan een uniformpet, waarbij de 1e brandmeesters een gouden- en de 2e en 3e brandmeesters een zilveren bies hadden. Bovendien waren alle brandmeesters voorzien van een brandmeesterstok, getooid in de nationale kleuren, een gemeentewapen, het nummer van de brandwijk en de functie (‘kwaliteit’ genoemd). De pijpvoerders en spuitgasten hadden leren riemen die om de linker bovenarm gedragen moesten worden en waarop het nummer van de brandwijk stond vermeld. Tenminste één keer per jaar moest al het brandweermaterieel beproefd worden in aanwezigheid van burgemeester en wethouders. Opvallende bepalingen in het reglement waren die over ongevallen van brandweerpersoneel: ver vóór de Ongevallenweg van 1920 had Sloten in de artikelen 27 en 28 geregeld dat de brandweermensen bij ziekte of de nabestaanden bij overlijden in brandweerdienst aanspraak konden maken op een vergoeding ter loonderving of levenslang pensioen!

Oefening van met de brandspuit van Sloten. Ter hoogte van Sloterweg 1277; 1955. Foto: Nationaal Brandweer Documentatiecentrum.

De regeling van 1911 ging uit van vaste brandweerkorpsen, waarbij de brandmeesters door B & W benoemd werden en die brandmeesters op hun beurt weer zorgden voor liefhebbers voor de functies bij de spuiten. Kwam men in noodgevallen te kort, konden ter plekke mensen geronseld worden. In feite had men daar dus een vaste vrijwillige brandweer. De brandmeesters kregen een vaste jaarlijkse vergoeding en de pijpvoerders en spuitgasten werden per uur betaald. Op 18 mei 1920, toen de annexatie door Amsterdam onvermijdelijk leek, werd het reglement nog even gauw aangepast en de jaarlijkse vergoedingen voor de brandmeesters opgetrokken. Mede door de (eerste) wereldoorlog waren de prijzen natuurlijk ook wat anders komen te liggen. De brandmeesters van Sloten, Osdorp en Groote IJpolder zagen hun jaarvergoeding stijgen van 25 naar 100 gulden, die van Sloterdijk van 40 naar 100 gulden en die van Overtoom, Baarsjes en Admiraal de Ruyterweg (het stedelijke gebied zullen we maar zeggen) van 75 naar 100 gulden. Men verwachtte blijkbaar dat Amsterdam de vrijwillige brandweerkorpsen gewoon in stand zou moeten blijven houden.

Omdat in het stedelijke gebied van Sloten de vrijwillige brandweer niet altijd snel of adequaat kon optreden werd met Amsterdam een overeenkomst gesloten, dat de Amsterdamse brandweer te hulp kwam bij de grotere branden. Daarvoor werd door Amsterdam dan een rekening gestuurd. Het is diverse keren voorgekomen dat Amsterdam te hulp moest schieten. Al op 19 december 1877, toen de Amsterdamse beroepsbrandweer nog maar drie jaar oud was, moest zij te hulp komen bij een grote brand in de koolteerfabriek aan de Baarsjes. Ook bij de grote brand in de biscuitfabriek aan de Haarlemmerweg op 26 oktober 1904 werd door Amsterdam een stoomspuit gezonden. Grote branden in de woonhuizencomplexen aan de Admiraal de Ruyterweg vonden plaats op 19 mei 1912, 14 maart 1913, 7 februari 1914 en 16 januari 1918. Op 22 april 1920 werd een brand in de papierfabriek van Cats in Sloterdijk geblust en op 11 juni 1920 een boerderijbrand aan de Baarsjesweg.

Annexatie in 1921
Per 1 januari 1921 werd het grondgebied van de gemeente Amsterdam aanzienlijk uitgebreid. Behalve aan de noord-, oost- en zuidzijde van de stad, werd ook aan de westzijde een groot gebied toegevoegd door de gehele gemeente Sloten te annexeren. Daarmee kreeg Brandweer Amsterdam ineens een uitbreiding met 486 vrijwilligers, verdeeld over 20 posten, terwijl het korps tussen 1898 en 1921 uitsluitend uit beroepskrachten had bestaan. Nadat in 1922 alle automobiel-motorspuiten in dienst gesteld waren, was een snelle bereikbaarheid van alle hoeken van de gemeente verzekerd en werd er een groot aantal vrijwillige posten opgeheven. In de voormalige gemeente Sloten trof dat lot natuurlijk de drie brandwijken die tegen de stad aan lagen. De posten in Sloten, Sloterdijk, Osdorp en de Groote IJpolder bleven voorlopig gehandhaafd. De spuithuizen van de Baarsjes (Baarsjesweg 136 – staat er nog), Overtoom (Jacob Marisplein) en Admiraal de Ruyterweg (achter het politiebureau) werden overgedragen aan de politie. De aanwezige handbrandspuiten werden gekeurd en herverdeeld, zodat de beste en jongste exemplaren bewaard bleven.

Het nog bestaande politieposthuis uit 1906 aan de Baarsjesweg 136. Achter de deur rechts met de ronde bovenkant stond de brandspuit van De Baarsjes.
Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam; 27 april 1978.

Gaandeweg rukte de stad Amsterdam op en in 1947 werd het spuithuis van Sloterdijk opgedoekt. Twee jaar daarvoor werden alle brandweren die nog over waren, Sloten, Osdorp en Groote IJpolder, voorzien van aanhangmotorspuitjes, die overgenomen waren van de Luchtbeschermingsdienst (LBD). In 1966 werd de buurtschap Grote IJpolder opgeofferd aan het oprukkende Westelijk Havengebied en met de komst van de brandweerkazerne Pieter aan de Poeldijkstraat in Slotervaart was er ook geen emplooi meer voor de brandweren in Sloten en Osdorp, die dan ook in 1972 werden opgeheven. Omdat in het landelijke gebied in die buurt toch regelmatig van kleine wegen gebruik moest worden gemaakt, werd op de nieuwe kazerne Pieter een baby-uitrukvoertuig met aanhangmotorspuit gestationeerd. Na enkele jaren was ook daar geen noodzaak meer toe. De stedelijke bebouwing was bijna tot aan de gemeentegrenzen gekomen en daarmee ook een redelijk wegennet.

Het brandspuithuisje van het dorp Sloten achter het huis Sloterweg 1277.
Foto: Erik Swierstra; 5 mei 2015.

De Slotense handspuit was oorspronkelijk gevestigd in de (in 1988 afgebroken) loods van de Wagenmakerij van Piet (en later Gerrit) van der Puij aan de Sloterweg 1275. Deze grote ruimte fungeerde ook als tramremise (1918-1925) van de Gemeentetram Sloten. Vanaf 1942 stond deze in het nieuwe brandspuithuisje achter het huis Sloterweg 1277. Na 1988 kreeg de brandspuit nog diverse andere ‘woonplaatsen’ in Sloten (en tijdelijk ook even in Oud Osdorp). Kijk hier voor meer informatie.

Het spuithuis van Osdorp was bij de annexatie in 1921 al in gebruik als arrestantenhuisje annex spuithuis en bleef tot 1972 in ieder geval voor de brandweer gehandhaafd. In de jaren tachtig is het gebouwtje gesloopt. Het stond aan de Osdorperweg C-85 (later 585), vlakbij de Lutkemeerweg. Inmiddels was het LBD-spuitje in 1970 vervangen door een moderner draagbare motorspuit, zij het op het oude onderstel.

Het brandspuithuisje van Oud Osdorp (links) aan de Osdorperweg 583. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam; 12 juli 1967.

Het oude brandweermaterieel is voor een belangrijk deel bewaard gebleven: de oude handspuit van Sloten heeft jarenlang bij de Molen van Sloten gestaan en staat sinds 2021 bij Tuinpark V.A.T., die van de Groote IJpolder op de kazerne Hendrik en is nu in beheer bij de Stichting Behoud Erfgoed Brandweer Amsterdam en die van Osdorp stond bij de heer Van der Puij in de schuur en staat sinds 2005 in de nieuwe Osdorpse kazerne. Zoals al opgemerkt, staat één van de slangenwagens nog in de kantine van de kazerne Hendrik.

Beroepskazernes in Sloten
In het voormalige gebied van de gemeente Sloten werd – zeker na de oorlog – veel en snel gebouwd. De hele plattegrond van het gebied veranderde drastisch. Alleen van de Sloterweg, de Osdorperweg, Lutkemeerweg, Haarlemmerweg, Admiraal de Ruyterweg en Hoofdweg is het stratenplan voor een deel hetzelfde gebleven. Overal elders zijn er straten, wijken en industriegebieden ingetekend op de kaart.

De eerste beroepsbrandweerkazerne in het toen nog ‘wilde’ westen was de tijdelijke in de GVB-garage aan de Jan Tooropstraat. Naar goed gebruik kreeg deze de telegrafische aanduiding van de straat en dat werd de ‘T’. In 1959 nam de brandweer daar met een nieuwe nevelspuit (tankautospuit hogedruk) zijn intrek bij het GVB. Bij alarm moest men van het kantinedeel, waar men een paar ruimtes had, helemaal naar de andere kant van de garage hollen, waar de auto stond.

De brandweerkazerne aan het Jan van Schaffelaarplantsoen 8 in Bos en Lommer.
Foto: Beeldbank Stadsarchief; circa 1965.

In 1965 werd de gloednieuwe kazerne aan het Jan van Schaffelaarplantsoen in gebruik genomen. Daar kwam – naast de nevelspuit – ook een gewone groot-vermogenautospuit (DAF), die autospuit T werd, waardoor de kleine nevelspuit de naam T-1 kreeg. De kazerne aan het Jan van Schaffelaarplantsoen was de eerste doelgericht ontworpen brandweerkazerne sinds die in de Dapperstraat (1912). Alle mutaties in die tussentijd betroffen steeds verbouwde scholen of tram- of busremises. Overigens past de kazerne Teunis, zoals die inmiddels is gaan heten, niet meer in het City-plan van het stadsdeel Bos en Lommer en werd het pand in 2005 verlaten. Inmiddels staan er woningen.

De brandweerkazerne aan de Poeldijkstraat 20. Foto: Wikimedia; 20 maart 2019.

De tweede nieuwe kazerne in de voormalige gemeente Sloten was de al aangehaalde kazerne in de Poeldijkstraat, die in 1972 in plaats kwam van de tijdelijke post aan de Frederiksstraat (‘Friksteeg’), een zijstraatje van de Overtoom, waar men dertig jaar gebivakkeerd had in een stukje school en onderstuk met garagedeur. De derde nieuwe kazerne in de voormalige gemeente Sloten is in 2005 eindelijk in Osdorp gekomen en heeft een lange voorgeschiedenis.

De nieuwe kazerne in Osdorp
Al bij de opening van de kazerne Pieter (1972) werd een voorschot genomen op de nieuwe kazerne in Osdorp, die ingevolge het dekkingsplan van de jaren zeventig hard nodig zou worden, omdat de stad zich in westelijke richting bleef uitbreiden. Ook in Noord, Zuidoost en Zuid had de brandweer nieuwe kazernes kunnen bouwen in de jaren zeventig en als sluitstuk van de ‘buitenring’ werd in 1978 begonnen met het ontwerp van een nieuw combinatiegebouw van politie en brandweer aan Meer en Vaart in Osdorp.

Door de architect mevrouw H.E.M. Beukema, was een complex geprojecteerd, bestaande uit een politiebureau (zoals aan de Waddenweg, maar dan in spiegelbeeld) en een brandweerkazerne daartegenover, waaraan ook de garage voor politievoertuigen verbonden was. In 1979 werden de tekeningen gepresenteerd en verwacht werd dat in 1980 de eerste paal in de grond zou gaan. Er tekenden zich echter bezuinigingen af, waardoor een rijkssubsidie voor dit soort nuttige gebouwen kwam te vervallen. Het politiebureau kwam er na enig gesteggel met het rijk wél, maar de brandweerkazerne werd op de lange baan geschoven.

Vele jaren van bezuinigingen en prioriteitsverleggingen volgden, maar in 1997 gloorde weer enig perspectief. De locatie naast het politiebureau was inmiddels volgebouwd, zodat naar een andere plek moest worden gezocht. Die werd gevonden in de middenberm van de Troelstralaan ter hoogte van de Willinklaan, naast het athletiekcomplex. De uitkomsten van het onderzoek naar de brandweerdekking in dit stadsdeel maakte de bouw urgent, zodat van de centrale stad het geld uiteindelijk werd toegezegd. Inmiddels was er echter een stadsdeelbestuur tussen gekomen en begon een bijna eindeloos debat over de locatie. Tot ieders verbazing verrees er – nog tijdens dat debat – ineens een compleet asielzoekerscentrum op de voor de brandweer geplande plaats. Voorlopig kon de brandweer de ijskast weer in.

De brandweerkazerne Osdorp aan de Ookmeerweg. Foto: Wikimedia; 2010.

Voor de locatie Troelstralaan waren fraaie plannen gemaakt door het architectenbureau Dietzsch & Van der Sanden, die hun ontwerp probeerden aan te passen aan de groenrijke omgeving, maar die plannen konden weer in de onderste lade. Uiteindelijk kon in 2003 overeenstemming worden bereikt over een goede plaats voor de brandweer, waarbij men het geluk had dat het tuincentrum aan de Ookmeerweg hoek Troelstralaan niet kon blijven staan. Opnieuw mochten Dietzsch & Van der Sanden aan de tekentafel, want hun oorspronkelijke ontwerp paste niet goed op de nieuwe plek en bovendien moest het allemaal wat goedkoper. Begin 2004 ging eindelijk echt de eerste paal de grond in en sinds maart 2005 heeft Osdorp dan eindelijk zijn eigen brandweerkazerne!

Gerard Koppers; 27-02-2005.
Nationaal Brandweer Documentatiecentrum – www.nationaalbrandweerdocumentatiecentrum.nl

Zie ook:
* Brandspuiten uit Sloten en Oud Osdorp
* Slotense brandspuit verhuist van Molen naar Tuinpark V.A.T.
*

*
* »

Dit artikel is ook te lezen als pdf: De brandweer in de voormalige gemeente Sloten (pdf)

 

De brandspuit van Sloten

Enkele foto’s van de brandspuit van Sloten tijdens een oefening bij de Ringvaart van de Haarlemmermeer en op de terugweg naar het brandspuithuisje bij de Sloterweg 1277. Tot slot op zijn standplaats naast de Molen van Sloten. Op de laatste twee foto’s is te zien dat het om dezelfde brandspuit gaat.

Oefening van met de brandspuit van Sloten aan de Ringvaart; 1955. Foto: Nationaal Brandweer Documentatiecentrum.

 

Oefening van met de brandspuit van Sloten aan de Ringvaart; 1955. Foto: Nationaal Brandweer Documentatiecentrum.

 

 

 

 

 

 

 

 

Oefening van met de brandspuit van Sloten. Ter hoogte van Sloterweg 1277; 1955. Foto: Nationaal Brandweer Documentatiecentrum.

De brandspuit van Sloten bij de Molen van Sloten; 1 februari 2013. Foto: Erik Swierstra.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De brandspuit van Oud Osdorp

Er waren in Osdorp twee brandspuiten, waarvan er één al in 1922 werd afgevoerd. Die in het spuithuis, dat het verste van de stad lag, werd nog tot 1948 in gebruik gehouden, totdat ook daar een aanhangmotorspuit werd geplaatst. De Osdorpse spuit was – net als die in Sloten – van het fabrikaat Otterbein, maar geplaatst op een vierwielig onderstel en vrijwel gelijk aan die van de Groote IJpolder (eveneens voormalige gemeente Sloten). Na de opening van de nieuwe beroepskazerne aan de Ookmeerweg 2 in Osdorp in 2005 is de oude Osdorpse spuit daar weer in volle glorie te bezichtigen.

De brandspuit van Oud Osdorp in de nieuwe kazerne uit 2005
aan de Ookmeerweg 2 in Osdorp.

Aanhangmotorspuit voor het spuithuisje in Oud Osdorp.

Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag

Erfgoed van de Week – Een naam ouder dan de doden

Open Monumentendag Amsterdam zet dit jaar de in 1921 geannexeerde gebieden op een voetstuk onder het thema ‘Buiten Buurten’. Eén van die gemeenten die Amsterdam 100 jaar geleden annexeerde is Sloten.

Met deze annexatie werd de stad een begraafplaats rijker. Een kleine begraafplaats aan de Schinkel op de rand van de gemeente Sloten, met een zeer lange geschiedenis: Huis te Vraag.

Uitzicht over de Schinkel, met links de katoendrukkerij en een molen. Rechts daarvan bevindt zich het landhuis ’t Huys te Vraghe. Tekening: Hendrik Keun (1770), beeldbank Stadsarchief Amsterdam (010055000418).

Te Vraghe
De naam Huis te Vraag kent een veel langere geschiedenis dan de begraafplaats. In de vijftiende eeuw, ver voordat er een begraafplaats was, stond er een veerhuis annex herberg op deze plek. Om reizigers te trekken naar het veerhuis, plaatste de eigenaar er een bord voor met de tekst Te Vraghe erop. Dit betekende dat de reizigers hier om informatie konden vragen. Hoe het veerhuis uiteindelijk de naam Te Vraghe kreeg is niet zeker, maar er is één verhaal dat al eeuwenlang wordt aangenomen als de reden. In 1486 of 1489 was aartshertog Maximiliaan I uit Oostenrijk, die in 1508 keizer van het Heilige Roomse Rijk werd, op een bedevaartstocht naar Amsterdam en vroeg bij het veerhuis om de weg.

Veerhuis en landhuis
In 1618 kwam het perceel waarop het veerhuis stond in handen van een lakenfabrikant. Ook hem was de geschiedenis van het veerhuis en het verhaal over Maximiliaan ter ore gekomen. Omdat hij het verhaal zo interessant vond, liet hij een landhuis bouwen met de naam ’t Huys te Vraghe. Het voorvoegsel werd met een reden toegevoegd, het veerhuis bestond nog steeds en om geen verwarring te creëren met het landhuis werd er een voorvoegsel toegevoegd. In de vele jaren daarna werd er steeds meer gebouwd rondom het landgoed: boerderijen, een molen en een scheepswerf. Het landgoed heeft vele eigenaren gekend, allemaal werkend in de lakenindustrie of katoenververij. Uiteindelijk was dit niet meer winstgevend genoeg en werd het onderhoud aan het landhuis te duur. De laatste eigenaar, de heer Poort, besloot het landhuis in 1890 te slopen en het perceel te verkopen.

Gevelstuk van het gesloopte landhuis ’t Huys te Vraghe in de gevel van de aula. Foto: Han van Gool, Monumenten en Archeologie (2009).

Begraafplaats
Eén jaar na de sloop van het landhuis kwam het perceel in handen van Pieter Oosterhuis. Hij had bij de voormalige gemeente Sloten toestemming gevraagd om een bijzondere begraafplaats aan te leggen. Oosterhuis had met een reden gekozen om specifiek op deze plek een begraafplaats aan te leggen. De grond van de gemeente Sloten bestond voornamelijk uit laagveen, wat erg ongeschikt is om op te bouwen. De sloop van het landgoed zorgde ervoor dat het perceel uitstekend werd om op te bouwen. Ook was de ligging aan de Schinkel belangrijk, omdat de grond dan met een boot gemakkelijk kon worden aangevoerd. Niet alles is verloren gegaan bij de sloop van het landhuis. Een gevelstuk is gebruikt bij de bouw van de aula annex beheerderswoning en bevindt zich in een zijgevel. Ook de naam Huis te Vraag is niet verloren gegaan. Ondanks dat Oosterhuis de naam ongeschikt vond voor de begraafplaats en deze de Protestantse Begraafplaats te Vraag noemde, bleef het in de volksmond Huis te Vraag heten. De opening vond plaats op 24 september 1891. 

In 1962 sloot de begraafplaats. Foto: Han van Gool, Monumenten en Archeologie (2010).

Vol
De begraafplaats heeft diverse eigenaren gehad en er hebben veel begrafenissen plaatsgevonden. In 1962 was de laatste begrafenis, daarna was de begraafplaats vol. De eigenaar kreeg geen toestemming voor uitbreiding en was hierdoor genoodzaakt de begraafplaats te verkopen aan de gemeente Amsterdam. Vanaf 1992 zou de begraafplaats mogen worden geruimd, maar in 1991 maakt een wijziging van de Wet op de Lijkbezorging het mogelijk om begraafplaatsen langer te laten voortbestaan. Een aantal nabestaanden van op Te Vraag begraven verwanten maakt van die mogelijkheid gebruik. De komst van kunstenaar Leon van der Heijden in 1987 als beheerder van de begraafplaats en bewoner van het ontvangstgebouw luidde een nieuwe fase in. Van der Heijden beheerde de begraafplaats als een bijzonder openbaar park dat moest fungeren als een oord van bezinning. Sinds 2009 is Huis te Vraag een gemeentelijk monument. Van der Heijden overleed vorig jaar en ook zijn vrouw woont niet meer op Huis te Vraag. De begraafplaats wordt nu onderhouden door 2 tuinvrouwen en een aantal vrijwilligers onder auspiciën van de gemeente Amsterdam.

Open Monumentendag 2021 – Editie 03 – Sloten

‘Buiten Buurten’ met Open Monumentendag Amsterdam
We vieren dat we dit jaar precies 100 jaar geleden vier keer zo groot werden. Tijdens de 35e editie van Open Monumentendag Amsterdam ligt de focus op deze geannexeerde gebieden. Elke maand wordt er een Open Monumentendag Buurtroute gepresenteerd. De maand juli staat in het teken van Sloten. Op dit moment zijn de monumenten helaas nog niet toegankelijk, maar de fiets- en wandelroutes langs onder andere de begraafplaats Huis te Vraag, de Petruskerk en de Molen van Sloten zijn een leuke en mooie manier om de buurgemeente te leren kennen.

Fietsroute door de voormalige gemeente Sloten.

Erfgoed van de Week
In de rubriek Erfgoed van de Week staat elke week een bijzondere archeologische vondst, vindplaats, voorwerp, monumentaal gebouw of historische plek in de stad centraal. Via de website amsterdam.nl/erfgoed, Twitter @erfgoed020 en Facebook Monumenten en Archeologie delen de erfgoedexperts van Monumenten en Archeologie het erfgoed van de stad met Amsterdammers én overige geïnteresseerden.

Dit artikel als pdf-document: Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag (pdf)

Van: www.amsterdam.nl/kunst-cultuur/monumenten/erfgoed-week/huis-te-vraag/; 8 juli 2021

* Zie ook: Fietstocht – Editie 3 Sloten – van Open Monumentendag Amsterdam – Buiten Buurten
* Zie ook: www.annexaties1921.com/sloten

Dit artikel als pdf-bestand: Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag.pdf

Buurtroute Sloten

Deze hoofdzakelijk agrarische gemeente omvatte de dorpen Sloten, Osdorp en Sloterdijk en het gebiedje de Vrije Geer.

Fietsroute door de voormalige gemeente Sloten.

Hoewel het dorp Sloten de voornaamste kern was, stond het raadhuis in Sloterdijk. Eeuwenlang was de Sloterweg de voornaamste verbinding tussen Amsterdam en Haarlem en de rest van Holland. Na 1342 werd deze onderdeel van de pelgrimsroute naar de kapel in de Kalverstraat waar het Mirakel van Amsterdam had plaatsgevonden.

Aan de zuidkant van de gemeente werden regelmatig hele stukken land verzwolgen door de Waterwolf, het nog niet ingepolderde Haarlemmermeer, waar het bij stormachtig weer danig kon spoken. Met de uitvoering van het Algemeen Uitbreidingsplan na de Tweede Wereldoorlog verdwenen grote delen van Sloten onder het zand van de ophogingen van de Westelijke Tuinsteden.

In de jaren 90 van de vorige eeuw moesten tenslotte ook de tuinbouwgebieden ten noorden van de Sloterweg plaatsmaken voor de nieuwbouwwijk Nieuw Sloten. Waag het echter niet om naar de oude dorpskern van Sloten te verwijzen als Oud Sloten, want dan krijg je het aan de stok met de echte Slotenaren!

* Zie ook: Fietstocht – Editie 3 Sloten – van Open Monumentendag Amsterdam – Buiten Buurten
* Zie ook: www.annexaties1921.com/sloten/
Van: www.amsterdam.nl/toerisme-vrije-tijd/evenementen/open-monumentendag-amsterdam/buurtroute-sloten/

Schilderwedstrijd Sloten

De geannexeerde gemeente Sloten – Toen, nu en straks

Honderd jaar na de annexatie van Sloten organiseert werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp een schilderwedstrijd.

Deelnemers worden uitgenodigd te verbeelden hoe Sloten er vroeger uitgezien moet hebben, hoe het huidige grondgebied er uitziet of hoe u verwacht dat het er in de toekomst uit zal zien. In schilderijen is alles mogelijk: Ook een combinatie van verleden, heden en toekomst.

‘Blik op Sloterdijk’ (1920) van Dirk Johannes van Haaren (1878 – 1953).

Tot en met 1 juli 2021 kunnen deelnemers een foto van hun schilderij sturen naar slotenkunst@gmail.com. Meedoen gaat als volgt:

1. Maak een foto van uw schilderij (bestand tussen 1 en 2 MB).
2. Geef deze foto de volgende naam: “Uw achternaam –Titel van het schilderij – formaat: 50 x 70 cm”.
3. Vermeld uw achternaam en de titel van het schilderij ook in de onderwerpregel van uw mail.
4. Vul het inschrijfformulier deelname Schilderwedstrijd ‘De geannexeerde gemeente Sloten; toen, nu en straks’ volledig in en stuur het op naar:
5. slotenkunst@gmail.com.
6. Beschrijf in maximaal 150 woorden wat er op het schilderij te zien is.
7. Door dit inschrijfformulier in te vullen en terug te sturen, verklaart u akkoord te gaan met dit wedstrijdreglement.

De jury
Een driekoppige jury zal uit alle inzendingen de winnaar kiezen. Juryleden zijn:

* Coco Schrijber. Filmmaker, schrijver en oud docent Beeldende Kunst/Film aan de Rietveld academie, Amsterdam.
* Martijn den Ouden. Afgestudeerd aan de Rietveld academie 2009, is dichter en beeldend kunstenaar. Daarnaast geeft hij les bij Schilderles Amsterdam.
* Vera Visser. Afgestudeerd Rietveld academie 2013, is beeldend kunstenaar. Daarnaast is zij docent Beeldende kunst en Vormgeving.

Prijzen
Alle genomineerden ontvangen een certificaat bij de opening van de expositie. Daarnaast zijn er drie hoofdprijzen:

1. Een geldbedrag van 500 euro.
2. Een geldbedrag van 250 euro.
3. Een duo-cadeaubon te besteden bij Schilderles Amsterdam. De winnaar kan met een vriend of kennis een workshop van 2,5 uur volgen op het atelier.

Prijsuitreiking en expositie
De prijsuitreiking zal begin september 2021 plaatsvinden tijdens de opening van de expositie van de prijswinnende en genomineerde schilderijen.

Klik hier voor het uitgebreide reglement.

Zie ook: www.annexaties1921.com/2020/12/28/schilderwedstrijd/

“Een vreeselijk ongeluk”

Over de verdrinkingsdood van vier Slotense meisjes in 1939, die samen begraven liggen op het Sint-Pancratiuskerkhof. Hoe kon dat ongeluk gebeuren?

V.l.n.r.: Joke Bakker, Bep Sol, Lena Bakker en Annie Sol (foto gemaakt in 1939).

Wat betekende het overlijden van de zusjes Annie (15) en Bep Sol (16) en Joke (16) en Lena Bakker (18) voor de vooroorlogse Slotense gemeenschap? Dit verhaal geeft ook een inkijkje in het (Slotense) katholieke leven van die jaren.

Annette Beentjes en Corrie Loogman (familie van de omgekomen meisjes Sol) bezochten archieven en interviewden ooggetuigen en familieleden op wie het ongeluk een onuitwisbare indruk heeft gemaakt. Zo konden ze het verhaal reconstrueren. Hun bevindingen legden zij vast in een lezenswaardige rijk-geïllustreerde uitgave van 70 pagina’s. Hieronder een paar passages uit de presentatie die Corrie en Annette op 13 juni 2021 in het Slotense Parochiehuis gaven.

De achtergrond
De vier meisjes kenden elkaar van de Sint-Jozefschool en de Maria Congregatie van de Sint-Pancratiuskerk waar zij aan deelnamen. Dat waren bijeenkomsten voor meisjes. Officieel waren dat godsdienstlessen, maar in de praktijk kregen de meisjes hier allerhande informatie ter voorbereiding op het huwelijk. De familie Sol (15 kinderen) kwam uit de Baarsjespolder. Nelis Sol was warmoezenier (tuinder). Door de stadsuitbreiding moest het gezin in 1929 verhuizen naar de Sloterpolder. De familie Bakker woonde met 7 kinderen op ‘Veelust’ op het adres Sloterweg 400, een wijkje arbeiderswoningen, waar helaas niets van bewaard is gebleven.

Veelust, Sloterweg 400 – 416, Foto: Stadsarchief Amsterdam.

Het ene moment met de bal spelen… en dan…
Dankzij het speurwerk zijn veel details van die ongelukkige dag bekend: Op 30 juli 1939 was het prachtig weer. Met de wind in de rug maakten de vier meisjes de lange fietstocht van 35 km naar Castricum aan Zee. Ze huurden een ‘omkleed-tentje’ op het strand. Ze hadden wel een badpak maar konden niet zwemmen. Ze speelden met de bal in zee en kwamen veel noordelijker uit het water, de zee ’trok’ heel erg. Het was de ‘periode van volle maan’ waardoor de vloed gevaarlijk snel opkomt. De stevige zuidwestenwind stuwde het zeewater op en diepte de tussenliggende zwinnen uit. ’s Middags gingen de meisjes weer in zee en kwamen ongemerkt – al spelend met de bal – op de tweede zandbank terecht. Toen de vloed opkwam wilden zij terug naar het veilige strand en stapten van de zandbank af meteen in het diepe water van het zwin. Zij voelden geen vaste grond onder de voeten en het feit dat zij niet konden zwemmen is hen noodlottig geworden. Binnen tien minuten spoelde het eerste levenloze lichaam aan. Toevallig aanwezige leden van de Amsterdamse reddingsbrigade ondernamen meteen actie. Naast de arts op de EHBO-post boden ook artsen die zich onder de badgasten bevonden hulp. Er werd meteen begonnen met reanimeren. Binnen een half uur waren er vier lichamen aangespoeld. Om 17 uur gaven de artsen aan dat de vier meisjes waren overleden.

Voor het huis Osdorperweg 240, Annie en Bep in het midden.

Ondertussen op Sloten…
Veldwachter Thomas de Klerk kreeg een telefoontje van zijn collega in Castricum aan Zee. Hij regelde vervoer bij het taxibedrijf van Gerrit van der Puij. De vaders moesten mee naar Castricum om hun dochters te identificeren. Ondertussen ging pastoor Raken van de Sint-Pancratiuskerk naar de moeders om het verschrikkelijke nieuws – dat hun levens voor altijd zou veranderen – te brengen. Even was er nog een stille hoop dat het niet om hun dochters ging. Er werd gebeden voor een goede afloop, maar de bevestiging van het vreselijke nieuws kwam nog diezelfde avond. Twee gezinnen verloren allebei twee dochters.

Een droeve stoet op de R.K. Begraafplaats te Sloten, waar de vier meisjes, die te Castricum tegelijk in zee verdronken, ter aarde werden besteld. Katholieke Illustratie; augustus 1939. Archief Loogman.

Heel Sloten liep uit
In beide ouderlijke huizen werden de meisjes opgebaard. Iedereen, jong en oud, kwam afscheid nemen. Ondertussen was het groot nieuws in (nationale) kranten. Het stond zelfs in de Sumatrapost in voormalig Nederlands-Indië. Tijdens een gezamenlijke mis in een overvolle Sint-Pancratiuskerk (niet iedereen paste in de kerk) rouwde heel Sloten. De kerkklokken beierden urenlang. De vier meisjes zijn samen begraven in één graf, op twee porseleinen plaatjes zijn hun portretten vereeuwigd. Het graf is recent opgeknapt door John Koenen, neef van de meisjes, en wordt nog regelmatig bezocht.

Grafsteen van de vier zusjes op de Rooms-katholieke begraafplaats Sint-Pancratius te Sloten.

Naschrift
Het eerste exemplaar van deze bijzondere uitgave werd op 13 juni 2021 overhandigd door de schrijfsters aan Theo Bakker. Vanaf najaar 2021 is dit boekje bij het Slotense Politiebureautje te koop.

Theo Bakker, bijna 90 jaar en broer van de in 1939 omgekomen Lena en Joke Bakker, nam op 13 juni 2021 in het Parochiehuis te Sloten, te midden van familieleden van de vier meisjes, het eerste exemplaar uit handen van Corrie Loogman (midden) en Annette Beentjes in ontvangst. Foto: Tamar Frankfurther.

Tamar Frankfurther; 2 juli 2021.

Zie ook: de uitgave als pdf-document: “Een vreeselijk ongeluk” – Castricum aan Zee, 30 juli 1939

Dit bericht als pdf-document: “Een vreeselijk ongeluk”

Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat

Aan de Rijnsburgstraat (de vroegere Sloterweg) ligt langs de Amsterdamse Schinkel deze goed verborgen schat: het is de begraafplaats Huis te Vraag uit 1891.

Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat. Foto: Peter Eijkman.

Oorspronkelijk zou hier een boerenhofstede hebben gestaan. Maximiliaan van Oostenrijk zou hier in 1489 de weg naar Amsterdam hebben gevraagd, wat de naam zou verklaren. In 1632 wordt het Huis ter Vraech voor het eerst officieel genoemd. In de 17e en 18e eeuw was er een landhuis en een katoendrukkerij gevestigd.

Aan het eind van de 18e eeuw was dit in verval geraakt. Bij een brand raakte het landhuis zwaar beschadigd. Het werd opnieuw opgebouwd maar werd in 1890 gesloopt voor de aanleg van een scheepswerf en een café. Op deze plek staat sinds de jaren zestig Kantoorgebouw ‘De Schinkel’.

In 1890 kocht de timmerman Pieter Oosterhuis het terrein naast het vroegere landhuis dat destijds nog in de gemeente Sloten lag. In 1891 werd het terrein met zand ongeveer twee meter opgehoogd, waarna het werd ingericht als particuliere protestantse begraafplaats van de Nederlands Hervormde Kerk.

In 1962 kocht de gemeente het terrein en sloot de begraafplaats; d.w.z. dat er geen nieuwe begrafenissen meer mochten plaatsvinden.

Sinds 1987 woonden beeldend kunstenaar Leon van der Heijden en zijn vrouw Willemijn als beheerders en hoveniers in de voormalige aula van de begraafplaats. Zij hebben het verwaarloosde terrein opgeknapt.

Leon is in 2020 overleden, en ook zijn vrouw woont er niet meer. Het onderhoud geschiedt nu door twee tuinvrouwen en een aantal vrijwilligers onder auspiciën van de Dienst Groenvoorziening.

Op 18 februari 2008 verzocht een groep burgers de stadsdeelraad om Huis te Vraag en (vier) arbeiderswoningen aan het nabijgelegen Spijtellaantje aan te wijzen tot beschermd stadsgezicht. De raad besloot de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren. Op 28 augustus 2009 werd de begraafplaats toch tot gemeentelijk monument benoemd vanwege haar cultuurhistorische waarde.

Een voorstel in de deelraad Amsterdam-Zuid in 2013 om het verkopen, werd in een deelraadsvergadering mede daardoor weggestemd; als tweede reden werd opgevoerd, dat de begraafplaats door de buurtbewoners als “parkje” wordt gebruikt.

De begraafplaats is tegenwoordig een prachtige groene oase van rust in de drukke stad.

Peter Eijkman; 11 mei 2021.

Van: www.flickr.com/photos/meijkie/51173912753/in/photostream/