Geschiedenis

Annexatie van 1921: 100 jaar geleden 

Waarom wilde Amsterdam een deel van Sloten annexeren? Dat vroegen zicht niet alleen de inwoners van Sloten zich af maar dat moesten ook de leden van de Tweede Kamer weten om een gefundeerd oordeel te vormen over de vraag of Sloten nu geannexeerd moest worden of zelfstandig blijven.

Prentbriefkaart van het tolhek aan de Sloterweg, ruim een eeuw geleden. Uitgeverij Kirchner bv, 1910. Collectie Stadsarchief Amsterdam: prentbriefkaarten, Afbeeldingsbestand PRKBB00212000006.

Amsterdam bleek alleen geïnteresseerd in de delen waar zich Amsterdammers vestigden: Hoofddorpplein e.o. en Admiraal de Ruijterweg e.o. En de twee tollen op de Sloterweg moesten weg; de passagiers voor Schiphol moesten twee keer betalen om er vanuit Amsterdam te komen. Verder de landerijen aan het Noordzeekanaal om de haven te kunnen uitbreiden.

De oude dorpskern van Sloten interesseerde hen minder. Maar dat kleinere Sloten wilde het Kabinet niet: te klein om zelfstandig te functioneren. Bovendien waren de veeteelt- en tuinbouwactiviteiten geheel op de grote stad gericht, dus was Sloten economisch grotendeels afhankelijk van Amsterdam. De Tweede Kamer moest zich daar maar over uitspreken en dat deed ze op 5 november 1920. Tegenstanders van algehele annexatie vond Sloten in de leden van christelijke partijen die het platteland wilden beschermen tegen het oprukkende socialistische gevaar.

Willem de Buisonjé (1878-1952).

Een geheel onverwachte voorstander van annexatie was Willem de Buisonjé, nota bene wethouder van Sloten maar ook kamerlid voor de Economische Bond, een in 1917 door oud-minister Treub opgerichte liberale partij. Tot ontsteltenis van het thuisfront verklaarde De Buisonjé zich in de Kamer voorstander van totale annexatie. Hij sprak namens een niet onbelangrijke minderheid van de inwoners van Sloten die – mèt hem – aansluiting bij Amsterdam wensten.

Het betoog van De Buisonjé had niet bepaald de doorslag gegeven: de Kamer stemde vóór volledige annexatie met 42 stemmen voor en 25 tegen. Het pleit was met ruime meerderheid beslecht! De wethouder was gelijk ex-wethouder; zijn positie als “verrader van Sloten” was onhoudbaar en hij week – ook om nog heel andere redenen – uit naar Berlijn. Over de achtergronden van deze ambitieuze man, die helemaal niet zoveel met het dorp ophad maar er min of meer toevallig woonde, leest u in het december-nummer 2020 van Ons Amsterdam of u neemt ’n voorproefje in Het Parool.

De Buisonjé verdedigde zich thuis nog met de mededeling dat hij, voor het in de Tweede Kamer tot stemmen kwam, in raadszittingen en voordrachten al maanden had gepleit voor aansluiting bij Amsterdam en dat zijn houding geen geheim kon zijn. Bovendien had de minister van BiZa hem voor de stemming medegedeeld dat het amendement dat een gedeeltelijke annexatie voorzag (alleen de randgebieden grenzend aan Amsterdam), voor de regering onaannemelijk was.

Toen er in de raadszitting op 19 november 1920 in Sloten gestemd moest worden over de houding van De Buisonjé in de Kamer had deze zich uit de vergadering verwijderd. Een laatste poging van Sloten om de annexatie te ontlopen was het voorstel om met Haarlemmerliede en Spaarnwoude samengevoegd te worden. Dit werd door de regering afgewimpeld.

Het wapen van Sloten, met de ster voor Sloterdijk, de hangsloten voor Sloten, de driehoek voor de Vrije Geer en de os voor Osdorp.

De Gemeente Sloten, die zo’n twee eeuwen ouder was dan Amsterdam, omvatte wel iets meer dan het dorp Sloten zelf, nl. het voor Amsterdam niet onbelangrijke Sloterdijk, het agrarische Osdorp en gehuchten in zo’n tien polders die tot de gemeente behoorden. Die veel gehoorde Vrije Geer was een ambacht uit een ver verleden maar stond nog wel in het wapen van Sloten. De Vrije Geer staat voor een deel van de Slooterban dat Geerban genoemd werd. Klik de link om een 17de-eeuwse kaart (Hoogheemraadschap Rijnland) te bekijken en u weet meteen waarom de Vrije Geer in het wapen rechtsboven met een driehoek aangeduid werd. In stadsdeel Osdorp is vandaag een straat die Geerban heet.

De paardentram van Sloten op de Akerweg; ca. maart 1922; Collectie Stadsarchief Amsterdam: Afbeelding nr. OSIM00004002552.

Op 1 januari 1921 werd Sloten meegesleurd in ‘de vaart der volkeren’. Het paard voor de tram naar Amsterdam (die overigens pas sinds 1918 reed) werd vervangen door een automobiel. Amsterdam pakte het uitbreidingsplan van Sloten (1915) op en bouwde de buurt rond de Hoofdweg, het Hoofddorpplein en de Admiraal de Ruijterweg verder uit als Plan West.

Luchtfoto van de Schinkel en omgeving gezien in noordwestelijke richting. Midden rechts de Sloterkade, in het midden de Aalsmeerweg en het Hoofddorpplein. Onderaan de Rijnsburgstraat; 8 april 1931. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam nr. A04139001035.

In tegenstelling tot de obstructie die Nieuwer-Amstel pleegde, had Sloten in haar plan al de door Amsterdam gewenste ophogingen voorzien en wat er aan de Kostverlorenvaart al gebouwd was, voldeed aan de eisen van Amsterdam en staat er nog steeds. De luchtfoto links laat het resultaat van Plan West zien rond de Aalsmeerweg e.o. ± 1930.

Theo Bakker; december 2020.

Van: www.theobakker.net/2020/wk47.html#A

De ‘malle’ molen uit Sloten is nu toch een monument

De Molen van Sloten heeft alsnog de monumentale status verworven. Niet van de gemeente, maar van de provincie. En: niet voor de hele molen, maar alleen voor de historische romp. ‘Nu kunnen we eindelijk subsidie aanvragen.’

Patrick Meershoek – Het Parool – 12 oktober 2021

Sinds vorige week staat de molen van Sloten officieel in de boeken als provinciaal monument. – BEELD BIRGIT BIJL.

Het is dan toch gelukt. Sinds vorig week staat de Molen van Sloten officieel in de boeken als provinciaal monument. Naar dat begeerde predicaat is lang uitgekeken door de vrijwilligers die de molen al dertig jaar draaiende houden. Niet eens vanwege de eer, maar vooral vanwege de mogelijkheden om met behulp van de nieuwe status fondsen te kunnen werven.

“Voor de fondsen is een monumentale status een van de eerste vereisten,” vertelt voorzitter Frans Urban van de stichting Molen van Sloten. “We kampen met heel veel achterstallig onderhoud. Het onderhoud is eigenlijk dertig jaar lang een sluitpost geweest. Nu kunnen we op allerlei plekken subsidie aanvragen om de molen weer in goede conditie te brengen.”

De monumentale status is niet uit de lucht komen vallen. Een jaar geleden zag het er nog somber uit, toen de gemeente een keihard vonnis velde over de aanvraag. “De molen wekt weliswaar een zekere authentieke indruk, maar kan geen representant van een bepaald historisch type worden genoemd. Hierdoor is een waardering uit oogpunt van zeldzaamheid niet van toepassing.”

Dat was een monumentale dreun die ook weer niet helemaal onverwacht kwam. In de ogen van erfgoedpuristen is de Molen van Sloten een malle molen, met een historische romp uit 1847 die dertig jaar geleden uit de Watergraafsmeer werd gehaald en geplaatst op een onderbouw van bakstenen die indertijd werden geschonken door een jubilerende handelaar in bouwmaterialen.

Poging tegen beter weten in
De stichting krabbelde overeind en klopte bij de provincie aan. Een beetje een poging tegen beter weten in, want de verhoudingen zijn zo in Noord-Holland dat Amsterdam over zijn eigen duizenden monumenten gaat en het provinciebestuur over alles daarbuiten. Amsterdam telt slechts een handjevol provinciale monumenten, waaronder enkele historische dijken in Noord.

Op het provinciehuis in Haarlem vond de stichting evenwel een bondgenoot in Ernst van der Kleij, erfgoedspecialist met een groot hart. Hij zag de bezwaren ook wel, maar kwam met de oplossing om de monumentale status alleen aan de historische romp te verlenen. De Molen van Sloten moet bovendien worden gezien als een trots onderdeel van de 145 molens in de provincie.

Om de aandacht verder af te leiden van de eigentijdse onderbouw, schreef Van der Kleij in zijn voordracht dat het belangrijk is om ook te kijken naar de sociaal-maatschappelijke waarde van de molen: al die vrijwilligers die vanaf de jaren negentig in de weer zijn geweest om de molen overeind te houden. De monumentale status is ook een beloning voor hun inzet.

Er zijn bijna honderd vrijwilligers, maar een speciale vermelding verdienen Ko Kuiper en P. Hans Frankfurther, die eind jaren tachtig het initiatief namen voor de komst van de molen. Met veel energie en een goed gevoel voor pr wisten zij burgemeesters, commissarissen en zelfs de majesteit naar Sloten te halen voor eerste stenen, hoogste punten en een officiële opening.

Die aandacht kan de molen vandaag de dag goed gebruiken, vertelt voorzitter Urban. “We hebben financieel een paar moeilijke jaren achter de rug. Als gevolg van corona hebben we nauwelijks toeristen kunnen ontvangen. Voor wat de inkomsten betreft moeten we het hebben van donateurs en sponsoren. Ook vrijwilligers zijn trouwens van harte welkom.”

Van www.parool.nl/editie/20211012/de-malle-molen-uit-sloten-is-nu-toch-een-monument~b5dc3fec/

Vliegende start inzameling voor gedenksteen 100 jaar annexatie Sloten

Binnen een week is al meer dan 750 euro ontvangen voor de gedenksteen 100 jaar annexatie gemeente Sloten. Deze steen moet ons blijvend herinneren aan de annexatie door de gemeente Amsterdam in 1921. Behalve het geld komen er ook veel enthousiaste reacties over het initiatief binnen. Maar in 1920 was er alles behalve een feeststemming in Sloten.

De Dorpsraad van Sloten-Oud Osdorp laat weten geheel achter het plan te staan en het “een super idee” te vinden en gemeenteraadslid voor GroenLinks Zeeger Ernsting memoreert dat het misschien wel andersom is: “Eigenlijk heeft Sloten de gemeente Amsterdam geannexeerd, want de gemeente Sloten was destijds niet alleen groter dan Amsterdam, ook nog eens veel ouder.” Zoals bekend is Sloten bijna 1000 jaar oud, terwijl Amsterdam op 27 oktober ‘slechts 746 jaar’ wordt.

De verrader van Sloten
In het blad Ons Amsterdam van december 2020 staat nog eens haarfijn beschreven hoe de annexatie in 1920 werd doorgedrukt onder valse voorwendselen. Het overgrote deel van de inwoners en de gemeenteraad van Sloten waren tegen de annexatie, maar Slotens eigen wethouder en tevens Tweede kamerlid, Willem de Buisonjé, bepleitte in Den Haag het tegendeel. De Slotenaren zijn verbijsterd en noemen hem een “verrader”.

Tegengeluid
Kamerlid Reinhardt Snoeck Henkemans stelde voor om de gemeente Sloten te laten voortbestaan. Hij vond de annexatie “onnodig, onverstandig en ook zal het zedelijk verval toenemen als het gezonde platteland verdwijnt”. In zijn voorstel zouden alleen het gebied rond de Admiraal de Ruyterweg en de wijk rond de Theophile de Bockstraat worden ingelijfd en zou de rest van het gebied zelfstandig blijven. De uitkomst is bekend: Op 10 november 1920 besliste de Tweede Kamer dat de hele gemeente Sloten werd opgeslokt door Amsterdam.

Doe ook mee
Om de gedenksteen nog dit jaar te laten onthullen door burgemeester Femke Halsema van Amsterdam en dorpsraadvoorzitter Sjoerd Jaarsma is initiatiefnemer Guido Frankfurther vorige week een inzamelingsactie gestart. In totaal is er een bedrag van ca. 4.000 euro nodig.

Bijdragen kunnen worden overgemaakt op bankrekeningennummer NL80 RABO 1472 8260 51 t.n.v. G. Frankfurther. In deze website wordt u op regelmatig op de hoogte gehouden hoeveel er al binnen is en zal er meer over de annexatie en de plannen voor de steen te lezen zijn.

Tamar Frankfurther; 8 oktober 2021.

Herinneringen aan de speeltuin Sloten: Judo, cowboyfilms en luilak

Omdat de Slotense speeltuin 100 jaar bestaat, stond er afgelopen voorjaar een oproep in deze Nieuwsbrief om herinneringen aan de speeltuin te delen. Ook Guido Frankfurther (1963) reageerde en deelt zijn herinneringen.

Judo in het verenigingsgebouw van de Speeltuin Sloten. Vierde van links is Guido; 20 juni 1970. Foto: Irene Frankfurther-Fischer.

In het speeltuingebouw werden toen nog door verschillende clubs wekelijks activiteiten georganiseerd. Jong en oud uit Sloten zat op judo. Bijna mijn hele familie zat er op: mijn vader P. Hans, mijn broer Felix en mijn zus Tamar.

Judo
Guido: “Ik zat op judo vanaf mijn zevende en ben gekomen tot de half-groene band. Bij een iedere nieuwe kleur band, kreeg je ook telkens een officieel diploma met Japanse tekens en de handtekening van de judoleraar erop. Dat vond ik prachtig. Die kwamen allemaal aan de muur van mijn slaapkamer. Ik herinner me dat we van tevoren zelf de matten moesten neerleggen. Daarover werd dan een groene stof strakgetrokken. We leerden worpen en grepen en hadden ook clubkampioenschappen. Hier op Sloten heb ik mijn enige sportprestatie van betekenis geleverd: een zilveren medaille in mijn leeftijdscategorie.”

Guido’s judo-diploma voor de gele band. Afbeelding: Archief Familie Frankfurther.

Vanuit de Rietvoorn en Sloterschool
“Vanuit de kleuterschool De Rietvoorn en de lagere school (de Sloterschool aan de Osdorperweg) gingen we vaak naar de Speeltuin. We liepen twee-aan-twee en hand-in-hand over de smalle stoep op Sloterweg langs het winkeltje van Mol. We moesten ook bij alle inritten en stegen wachten tot de juf of meester zei dat we weer door mochten lopen. Onze sportdagen waren ook altijd in de speeltuin. De ouders hielpen dan mee om de orde te handhaven en de standen bij te houden.”

In de zomervakantie
“Ieder jaar werd er ook een kinderkermis georganiseerd. Er waren kleine attracties en je had altijd prijs, zoals touwtje trekken en ringen gooien.

Daar keken we enorm naar uit. Later had je ieder jaar in de zomervakantie altijd de ‘Vliegende Brigade’ die langskwam. Dat was geweldig. Je kon er elke dag terecht voor allerlei sport en spel onder begeleiding van enthousiaste jonge mensen. Het was bijna jammer als je dan met vakantie ging.

Ook waren er filmmiddagen, waarbij 16 mm-films op een projector werden vertoond. Vaak cowboyfilms en limonade uit de keuken in de pauze. Die limonade rook naar klei, maar was wel lekker. En trappelen met de voeten als het spannend werd. Ik hoorde dat er nu plannen zijn om weer filmmiddagen en -avonden in het Dorpshuis te gaan organiseren. Dat is dan wel met een beamer. Minder romantisch, maar de films kunnen tenminste niet breken, zoals bij ons af en toe wel het geval was.”

Sticker uit 1976 ter gelegenheid van het 55-jarig jubileum van de Speeltuin Sloten. Afbeelding: Archief Familie Frankfurther.

Luilak met Van der Puij
“Hoogtepunt in het jaar: Luilak vieren. Dat stond onder leiding van Gerrit van der Puij, naar wie een straat op het dorp is genoemd. We verzamelden om 4 uur ’s morgens bij de speeltuin, terwijl het nog helemaal donker was en je de eerste vogels hoorde fluiten. Rond 4.30 uur gingen we dan eerst de ‘lawaaironde’ door het dorp houden. Dat betekende voor de meesten onder ons: een paar keer op de fiets op en neer de Sloterweg af. Meestal met blikjes achter je fiets, maar ik ben ook een keer gaan lopen met mijn trommel van de Scouting Marsband Amsterdam. Dat gaf me toch een lawaai! Iedereen wakker! Na de lawaaironde kregen we wat te drinken en begon de wielerwedstrijd rond het dorp. Dat hield ons goed bezig en putte alle jongeren flink uit, zodat er in het dorp eigenlijk nooit rottigheid werd uitgehaald; iets waar Luilak in Noord-Holland helaas ook toen al om bekend stond. Na de wielerwedstrijd was er een ontbijt met kakelverse belegde broodjes in de prille ochtendzon om ca. 7 uur, aangeboden door Bakkerij Griffioen. Die kwam ze zelf ook brengen. Ik voel me bevoorrecht dat ik op Sloten heb mogen opgroeien en feliciteer de Speeltuin Sloten van harte!”

Guido Frankfurther; augustus 2021.

Gezocht: verhalen over Nieuw-West van vroeger, nu of in de toekomst

De Osdorpse boekwinkel Meck&Holt lanceert een verhalenprijsvraag. De circa twintig mooiste verhalen worden gebundeld in de vijfde editie van de ‘Nieuw-West Side Stories’.

Tuinder met zicht op Sloten. De beide kerktorens van de Slotense dorpskern zijn zichtbaar. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

Schrijvers krijgen veel vrijheid, maar de teksten moeten wel gaan over of zich afspelen op het grondgebied van Nieuw-West. Het mag fictie, of non-fictie zijn en spelen in verleden, heden of toekomst.

Over Slotense belevenissen in het zwembad of op school?
Wie de eerdere edities van de ‘Nieuw-West Stories’ kent, weet dat verhalen over het voormalige landelijke gebied Sloten-Oud Osdorp hierin tot nu toe oververtegenwoordigd zijn. Lezers waarderen deze teksten ook, omdat ze de wereld, die onder het zand van Nieuw-West bedolven werd, weer even tot leven roepen. Kent u nog een mooi verhaal over de het vergane Slotense leven, over boeren in de voormalige gemeente Sloten, de tuinders van de Louwesweg, de Noorder- of Zuiderakerweg of over een winkelier in de dorpskern van Sloten? Het hoeft niet echt gebeurd te zijn… De winnaar van de ‘Publieksprijs Nieuw-West 2022’ ontvangt € 1.000,-. Meer weten? Klik hier.

Tamar Frankfurther; 20 augustus 2021.

Schaakclub ODI in de Speeltuin Sloten

Sloten had van oorsprong een rijk verengingsleven. Vanuit beide kerken werd in het Parochiehuis en in gebouw Vink en Boer, maar vooral ook in het verenigingsgebouw van de Speeltuin Sloten van alles georganiseerd.

De werkgroep Historie beschikt (nog) niet over een foto van ODI, maar deze foto van het speeltuingebouw uit 1953 toont waar de club bijeen kwam.
Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

In 1935 werd Max Euwe wereldkampioen schaken. In het hele land, en ook op Sloten, werden er toen veel schaakclubs opgericht. Ger Meijer las afgelopen voorjaar de oproep in deze Nieuwsbrief en deelt zijn herinneringen.

Ontspanning Door Inspanning
Ger: “In de jaren dertig was het heel gebruikelijk dat de clubnaam bestond uit ‘verheffende’ termen die dan als afkorting samen een naam vormden. ODI is daarvan een goed voorbeeld. Zelf werd ik rond 1951 lid. Ik was toen een schooljongen van 17 jaar. We speelden elke dinsdagavond in het Speeltuingebouw. Iedere week speelden we wel met een man of 35 á 40 van meer dan 50 leden. Helaas zonder dames-schakers. Dat is tegenwoordig gelukkig wel anders. Dat niet iedereen elke week kwam, had er ook mee te maken dat sommige leden liever naar het populaire radioprogramma ‘De Bonte Dinsdagavondtrein’ wilden luisteren. In de loop der jaren werden steeds meer Badhoevedorpers lid en uiteindelijk is de club ook naar Badhoevedorp verhuisd. Jammer genoeg heeft de club zijn 50-jarig bestaan niet gehaald.”

Naar de stad, Noord en Ouderkerk
“ODI had best goede schakers: We hadden vier tientallen bij de Amsterdamse Schaakbond, waar we officieel bij waren aangesloten. We stonden wel eens op de zesde plek van de 40 Amsterdamse clubs. Je speelde dus ook uitwedstrijden. Dan ging je met tien man op stap. Dat klinkt leuk, maar de uitwedstrijden van ODI waren eigenlijk geen pretje. De wedstrijden begonnen om acht uur ’s avonds. Dan gingen we met bus G en de tram bijvoorbeeld naar het Centraal Station. Daarna met een bootje het IJ oversteken naar Scheepswerf Verolme of naar Kromhout in Amsterdam-Noord.

We speelden ook in de tramremise in de Tollenstraat en in het Gezellenhuis in Ouderkerk. Daar stond een grote kolenkachel midden in de zaal. In het Max Euwe Schaakhuis in de Bilderdijkstraat was de speelzaal letterlijk driehoog achter… Als je een afgebroken partij had – dat bestond toen nog – dan moest je na elf uur echt haast maken om de laatste bus G nog te halen en dan moest je de volgende week terug om de partij af te maken.”

Kernzaken uit Sloten en Badhoevedorp
“In de jaren vijftig organiseerde ODI regelmatig toernooien in het Speeltuingebouw, bijvoorbeeld elk jaar het Nieuwsjaarstoernooi om de ‘Kernbeker’. Die beker werd beschikbaar gesteld door de winkeliersvereniging van Sloten en Badhoevedorp, door de zogenaamde ‘Kernzaken’. In mei was altijd het ‘Ringvaartbekertoernooi’ tegen andere clubs. En niet te vergeten: in september het jaarlijkse Herfsttoernooi.”

Wie er lid waren
“ODI was een echte dorpsvereniging. De leden kwamen uit alle lagen van de samenleving. Je kende elkaar en wist van elkaar wat iedereen deed. Dat gold ook nog toen er meer Badhoevedorpers bij kwamen. Nu ik erop terugkijk was het ouderwets, gezellig en goed. Voor de liefhebbers wil ik ook nog enkele leden, van wie ik me herinner dat zij lid waren, benoemen. Uit Sloten: politieman Hoek, groenteboer Meekel, sigarenman Wiersma, tuinder Mulder, winkelier Jo Verbeek (van de Slotense ‘Blokker’, de winkel die ‘alles’ had) en Dreschler, directeur van de Boerenleenbank.

De schakers uit Badhoevedorp waren bijvoorbeeld: taxichauffeur Van Geemen, speelgoedhandelaar Leuven, kolenboer Dogger, tuinder Dorus Smit, ambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer Breukelman en de onderwijzers Hazelaar, Loos en Pasterkamp. Door hun namen te noemen, komen dierbare herinneringen bij me boven. Ik zal ze voor altijd koesteren.”

Tamar Frankfurther; 20 augustus 2021.

Al 40 jaar actie voor 30-jarige molen

Zaterdag 11 september 2021 is het precies 30 jaar geleden dat Prinses Juliana de pas herbouwde Molen van Sloten in werking stelde. De hele maand september zijn er tal van feestelijkheden. Wie nog steeds geen bezoek aan de molen heeft gebracht, heeft nu alle kans. Want er is een uitgebreid programma voor jong en oud. Bekijk het op www.molenvansloten.nl/jubileum-30-jaar-molen-van-sloten/

Molen van Sloten met molenschuur.

Al 10 jaar eerder
Weinigen zullen weten dat de geschiedenis van de molen al tien jaar eerder begon. In 1981 werd namelijk al de stichting Molen voor Sloten opgericht met als doel een molen te herbouwen als opvolger van de Rieker Molen die Sloten in de jaren ’50 kwijtraakte door de verbreding van de Nieuwe Meer voor de zandwinning ten behoeve van de bouw van Nieuw-West. Bij de afbraak in 1956 beloofde de gemeente een vervanger van deze molen bij het dorp Sloten.

Het was Slotenaar Hans Frankfurther die in 1980 vond dat deze gemeentelijke belofte nu eindelijk eens moest worden ingelost. Ik weet nog dat hij Ko Kuiper aanschoot met de vraag of hij deze kar zou willen trekken. Op 24 februari 1981 werd de stichting Molen voor Sloten opgericht waarin naast Ko Kuiper als voorzitter Stien Ruijs-Hellinga als secretaris en John Everaardt als penningmeester, en Toon Koenen en Gerrit van der Puy als leden.

Een Bouwcertificaat vormde het bewijs van eigendom van een stukje Molen voor Sloten; september 1981.

Stukjes molen kopen
Om geld voor de te bouwen molen in te zamelen bedacht Ko het plan om alle molenonderdelen te beschrijven, van een prijskaartje te voorzien en te koop aan te bieden. Omdat op deze wijze elke gulle gever tevens eigenaar werd van een stukje van de molen, zouden de giften makkelijker binnenstromen, was toen de gedachte. En dat plan heeft gewerkt…! Want tijdens de Uitmarkt op het Museumplein op 5 september 1981 stond daar opeens Ko Kuiper met zijn kraam om de te bouwen molen aan te prijzen en de onderdelen daarvoor te verkopen. Als bezoeker van de Uitmarkt op die mooie zaterdagmiddag wist ik niet wat ik zag: elke kraam presenteerde zijn eigen theater, toeristische attractie of culturele activiteit, maar Ko’s kraam presenteerde iets wat er nog helemaal niet was en … misschien ook nooit zou komen, zo was de gedachte. Als een echte koopman bood Ko ook mij aan om een of meer onderdelen voor de te bouwen molen te kopen. Veel van deze onderdelen zeiden mij echter niets (onderbonkelaar, kaprol e.d.), zodat ik hem even later vroeg: “Kan ik eigenlijk ook de voordeur kopen?” “Tuurlijk”, antwoordde Ko, en na even nadenken (want deze kwam op zijn lijst niet voor) was ik na betaling van 250 gulden meteen de trotse eigenaar van de voordeur, in mijn beleving een prominenter onderdeel dan iets uit het diepste binnenste van de molen. Enkele weken later ontving ik als bewijs van deze aankoop het zogeheten bouwcertificaat. ‘Bouwcertificaat nr. 1’ stond erop. Ik bleek dus ook nog eens de eerste te zijn in de rij van onderdelenkopers. De invulling van alle certificaten gebeurde door Toon Koenen die zijn fraaie kalligrafische vaardigheden hiervoor benutte.

Naar de Plesmanlaan
Een ander wapenfeit in de strijd om het doel te verwezenlijken in 1981 was toen de bouwplek van de nieuwe molen officieel werd bepaald. Nee, niet de Akersluis waar de molen nu staat, maar de Plesmanlaan, vlakbij de kruising met de Osdorperweg: dáár zou de molen van Sloten worden gebouwd, bedoeld om het Tuinbouwgebied Sloten te kunnen bemalen en het water via een duiker onder de Plesmanlaan uit te slaan naar de Slotervaart. In aanwezigheid van tal van hoogwaardigheidsbekleders werd op 4 juni 1981 een groot bord onthuld met de tekst ‘Hier krijgt Sloten zijn molen’.

De plek stond toen al zó vast dat ter verdere promotie van de herbouw tevens prentbriefkaarten werden gedrukt waarop de nieuwe molen op zijn gedroomde plek prijkte. Een luchtfoto van het dorp Sloten werd daartoe zodanig bewerkt dat de molen er naadloos in werd geplaatst, alsof het nooit anders was geweest. Saillant detail bij de totstandkoming van deze fotomontage is ook nog dat op deze luchtfoto van Sloten de toren van de hervormde kerk ontbrak wegens restauratie. Behalve de molen moest door luchtfotograaf Ger van Middelkoop tijdens deze fotomontage dus ook nog de kerktoren worden ingevlogen…

Prentbriefkaart waarop de molen op zijn gedroomde plek aan de Plesmanlaan hoek Osdorperweg is ingemonteerd.

 

De achterkant van de prentbriefkaart bevatte tevens een oproep om bij te dragen voor de herbouw van de molen voor Sloten.

Het idee was om de Molen De 1200 Roe aan de Haarlemmerweg naar deze plek te verplaatsen. Maar een actie met 10.000 handtekeningen onder de bewoners van Slotermeer en Geuzenveld deed dit plan sneuvelen, zodat naar een andere molen moest worden uitgezien. Dat werd uiteindelijk de molen in de Watergraafsmeer die voor de aanleg van de ringweg moest wijken.

Naar de Akersluis
Op 9 juli 1984 zou blijken dat de herbouw van de molen enkele honderden meters verder veel meer kans zou maken. Immers, als de molen in de route van de bemaling van Nieuw-West een functie zou krijgen, konden we profiteren van de ‘Wet op de Bescherming Waterschapswerken in Oorlogstijd’. Bij stroomuitval van het bestaande elektrische gemaal zou de molen dan deze functie met windkracht kunnen overnemen, was toen de gedachte. Een moerassig langgerekt stuk weiland tussen het Akersluisgemaal en de Ringvaart zou nu de definitieve plek worden van de Molen voor Sloten…

Al 174 jaar…
Vanaf toen kwam er schot in de bouw: in 1989 sloeg de Commissaris van de Koningin Roel de Wit de eerste paal, en een jaar later legde burgemeester Ed van Thijn de eerste steen, samen met de eerste steen uit 1847 van de overgenomen molenromp uit Watergraafsmeer. ‘Twee eerste stenen’ is dan ook de toepasselijke naam van het boekje met de geschiedschrijving van onze overgeplaatste molen die nu dus eigenlijk al 174 jaar bestaat…

Bekijk ook de speciaal uitgegeven jubileumkrant op www.molenvansloten.nl/wp-content/uploads/2021/08/Molen-van-Sloten_Druk.pdf

Theo Durenkamp, 16 augustus 2021.

Van: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/al-40-jaar-actie-voor-30-jarige-molen

Huis te Vraag – Dodenakkers

Door: Leon Bok 10 juni 2012 / 25 december 2020 – www.dodenakkers.nl

Over namen van begraafplaatsen valt veel te zeggen. Vaak zijn ze genoemd naar een heilige, de straat waar ze aan liggen of is de naam een uitdrukking van de verwachting die voor de plek geldt: Rusthof, Ter Navolging zijn daar voorbeelden van. Maar ‘Huis te Vraag’ is een vreemde eend in deze bijt.

Uitzicht vanaf Huis te Vraag.

Het is een naam die is overgebleven van een overlevering. Daar waar de weg tussen Haarlem en Amsterdam bij het veenstroompje de Schinkel kwam, zou al in de middeleeuwen een veerhuis hebben gestaan. In dat veerhuis woonde de schipper die ook een gelagkamer uitbaatte voor zijn klanten. Onder het genot van een pot bier of glas wijn was het immers beter wachten. Wie niet meer overgezet kon worden door het nachtelijk uur of door storm of ontij kon ter plekke overnachten. Hemelsbreed lag de stad Amsterdam op ongeveer drieënhalve kilometer afstand maar in die tijden en over de wegen die men toen kende, kon dat meer dan uur gaans betekenen.

Huis te Vraag op een kaart uit 1790.

Bij het veerhuis kon men zogezegd ook terecht voor inlichtingen, iets waar de uitbater van het veerhuis de aandacht op vestigde met behulp van een bord langs de weg met de tekst ’te Vraghe’ wat zoveel betekende als ‘hier kun je iets vragen’. Toen Groothertog Maximiliaan van Oostenrijk in 1486 of 1489 een bedevaart deed naar Amsterdam zou hij hier de weg hebben gevraagd. Vanaf die dag heette de herberg openlijk ‘Te Vraghe’ en kreeg het een passend uithangbord.

Het Huis te Vraag
Dit verhaal deed meer dan 150 jaar de ronde en werd telkens opnieuw en vaak ook weer heel anders verteld. Omstreeks 1618 kwam het verhaal ter ore van een Amsterdamse lakenfabrikant, die het zo’n aardig verhaal vond dat hij op het idee kwam hier op dezelfde plek aan de Schinkel een landhuis te bouwen. Het landhuis kreeg de naam ’t Huys te Vraghe. Het voorvoegsel huis was wel nodig want langs de Schinkel stond immers nog de oude herberg. In 1632 wordt het Huis ter Vraech voor het eerst officieel genoemd.

De Sloterweg waarlangs het huis lag, raakte in de loop der tijd steeds meer bebouwd. Rondom het huis, vooral langs de Schinkel, verschenen enkele boerderijen, een molen en een kleine scheepswerf. De Schinkel werd een druk bevaren waterweg en op de Nieuwe Meer werd aan visserij gedaan. Het Huis te Vraag (later ook Huis de Vraag) werd een begrip en een referentiepunt in de wijde omgeving, in handel en wandel en in het dagelijks gesprek. In koopakten van onroerend goed werd de ligging en begrenzing beschreven met betrekking tot Huis te Vraag. Het landhuis kende een lange reeks van eigenaren, die allemaal iets te maken hadden met de lakenindustrie en de katoenververij. Het landhuis werd in de loop van de negentiende eeuw zelfs gebruikt als katoenververij, maar de lakenindustrie en de katoenververij floreerden allang niet meer. De ververij in het landhuis bleek niet langer exploitabel, waarop de laatste eigenaar, een zekere heer Poort in 1890 het landhuis te slopen. Er werd niet stilgestaan bij de historische waarde van het landhuis en zo kwam er na bijna drie eeuwen een eind aan het Huis te Vraag.

Dat was wel het einde van het Huis, maar niet van de plaats en ook niet van de Naam. De Naam was sterker dan het Huis en de geschiedenis ging door.

Begraafplaats Huis te Vraag
Een jaar na de sloop van het huis kreeg aannemer Pieter Oosterhuis, de nieuwe eigenaar van het grondstuk, toestemming om hier een begraafplaats aan te leggen. Het gemeentebestuur van de gemeente Sloten, waar het gebied toen nog onder viel, had op het verzoek van Oosterhuis om een ‘bijzondere begraafplaats ‘ voor de Protestantse Gemeente Sloten en Omgeving aan te leggen, positief beslist. Oosterhuis had bij zijn aanvraag een uitvoerige beschrijving gevoegd van de inrichting van de begraafplaats. Hij had ondermeer een aula en ontvangstruimte in klassieke stijl gepland, evenals een woning voor de beheerder. Ook had Oosterhuis een opsomming bijgevoegd van de bomen en struiken die hij dacht te planten.

Waarom Oosterhuis nou juist deze plek koos voor een begraafplaats, lijkt nu wat onduidelijk maar destijds was zijn keus logisch. De hele polder tussen de Schinkel en het dorp Sloten bestond uit laagveen en daar was met enig fatsoen niet te begraven. De grond waarop Huis te Vraag had gestaan, lag echter al wat hoger, zeker nadat men het resterende puin van het gesloopte landhuis had uitgespreid. Deze gesteldheid betekende dat men minder zand nodig zou hebben voor een ophoging. Bovendien lag Huis te Vraag gunstig langs de rivier waardoor de benodigde 50.000 m3 zand vanuit Muiderberg per schip kon worden aangevoerd. Het werk aan de ophoging kon vlot worden uitgevoerd en al op 2 september 1891 kon de officiële opening plaatsvinden. De begraafplaats, die bijna drie meter was opgehoogd, werd verdeeld in zestien secties en vier klassen. Tegen het talud dat nu was ontstaan, liet Oosterhuis een aula annex beheerderswoning bouwen. In de voorste zijgevel werd de gevelsteen van het afgebroken landhuis geplaatst. Op de gevelsteen is een homo bulla te zien waarvan de bellenblazende cupido de ijdelheid der dingen symboliseert. De luchtbellen, de aardbol waarop de cupido zit alsmede de vuurpot en het water aan zijn voeten staan voor de vier elementen van het universum. Dat past goed bij de metaforische sfeer van de begraafplaats.

Homo bulla bij Huis te Vraag.

Voor de naam van zijn begraafplaats greep Oosterhuis terug op de oude spelling voor deze omgeving. De toen bekende namen ‘De Vraag’ en ‘Huis de Vraag’, leken Oosterhuis minder geschikt vanwege de associatie met de vragen die veel mensen hadden over de dood en de zin van het leven. Daarom noemde hij de begraafplaats ‘Protestantsche Begraafplaats te Vraag’. Oosterhuis kon veel willen, maar in de volksmond bleef men spreken over Huis te Vraag.

In bedrijf
Aan het eind van de negentiende eeuw kende Amsterdam en omgeving vooral begraafplaatsen en kerkhoven die beheerd werden door gemeenten of door de kerk. Diemen kende Rustoord, die in particuliere handen was en daarmee was Huis te Vraag de tweede particuliere begraafplaats van Amsterdam en omgeving. De begraafplaats werd een familiebedrijf en onder leiding van Oosterhuis werd de begraafplaats naar zijn believen ingericht. De begraafplaats werd buitenom beplant met bomen als populieren, schiet- en treurwilgen en op de begraafplaats zelf liet Oosterhuis bloeiende bomen en struiken als prunus, sering en jasmijn planten. Ook werden her en der coniferen geplaatst die ongedwongen konden groeien. Bij het begin van de dwarsas die toegang gaf tot de begraafplaats liet Oosterhuis twee zuilen plaatsen afkomstig van de in 1772 afgebrande schouwburg aan de Keizersgracht. De zo ontstane poort liet hij tooien met het opschrift ‘Memento Mori’.

Pieter Oosterhuis heeft niet lang kunnen genieten van zijn begraafplaats want hij stierf korte tijd later. Zijn weduwe, Catharina de Waart, nam de zaak over en na haar overlijden in 1910, werd haar zuster Elizabeth de Waart de nieuwe eigenaresse. Al in 1914 verkocht zij de begraafplaats aan buurman Johan Steenhagen. Hij beschikte over een aangrenzend stuk land en wilde de begraafplaats hier uitbreiden. Het verzoek hiertoe werd echter afgewezen omdat de begraafplaats dan te dicht bij de omringende woningen zou komen te liggen.

Advertentie ‘Veiling wegens Sterfgeval’ in 1913.

In 1921 werd de gemeente Sloten opgeheven en bij Amsterdam gevoegd. Hierdoor kwam de begraafplaats nu binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam te liggen en was de gemeente gelijk twee particuliere begraafplaatsen rijker. In 1897 was namelijk ook de particuliere begraafplaats Vredenhof aangelegd langs de Haarlemmertrekvaart.

In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd de Sloterweg tegenover Huis te Vraag bebouwd en daarmee verdween het landelijke karakter van de omgeving. Huis te Vraag was een goedlopend bedrijf waar voornamelijk familiegraven werden uitgegeven. Er werd, zoals gebruikelijk in die tijd, tot wel vijf diep begraven. Daardoor liggen hier veel meer mensen begraven dan men bij het geringe oppervlak zou vermoeden. Dat oppervlak was oorspronkelijk nog wat kleiner, want pas later is aan de zuidzijde nog een strook van ongeveer twintig meter toegevoegd. Het oppervlak bedroeg daarmee ongeveer 9.000m2, terwijl de totale grootte van het terrein bijna 2,5 hectare bedroeg. Op het kleine gebied waar begraven werd, vonden tot 1962 tussen de 12.000 en 16.000 doden hun laatste rustplaats. Hoeveel het er werkelijk zijn, zullen we nimmer weten. Het is bekend dat er tijdens de oorlog Joden en onderduikers werden begraven en ook vonden slachtoffers van de Hongerwinter hier hun laatste rustplaats. De vaak anonieme doden die men in de lange winter van 1944-1945 langs de straat vond, werden eerst naar de Zuiderkerk gebracht. Van daar uit werden ze overgebracht naar Huis te Vraag. Deze doden werden niet geregistreerd.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de begraafactiviteiten weer opgepakt maar in 1957 bleek dat er geen grafruimte meer beschikbaar was. Toen de dochter van Steenhagen wederom geen toestemming kreeg tot uitbreiding, zag ze zich genoodzaakt de begraafplaats te verkopen aan de gemeente. De verkoopdatum was 24 september 1962. De volgende dag al werd de begraafplaats gesloten verklaard. Eenenzeventig jaar was er begraven, maar nu dreigde de teloorgang. De gemeente had de begraafplaats niet gekocht met het oog op de exploitatie, maar had de grond nodig om een afslag naar de (Oude) Haagseweg te kunnen maken. Volgens de Wet op de lijkbezorging zou de begraafplaats in september 1992 kunnen worden geruimd en bebouwd. Zover is het allemaal niet gekomen.

Gesloten begraafplaats
Omdat een begraafplaats niet zomaar gesloten kan worden, diende het beheer en het onderhoud verder opgepakt te worden. Het beheer van de begraafplaats werd daarom ondergebracht bij de toen nog bestaande Algemene Dienst Begraafplaatsen, later de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Het beheer bleek weinig om het lijf te hebben en de begraafplaats verkommerde. Er was wel een behoorlijke belangstelling voor de grond van de begraafplaats, want inmiddels had de stad Amsterdam zich al tot voorbij de begraafplaats uitgebreid.

Het feit dat de oudere graven voor 75 jaar waren uitgegeven, verhinderde al te grote plannenmakerij en langzamerhand werd het stil rond Huis te Vraag. De achteloze bezoeker kon nergens terecht voor informatie, het onderhoud werd achterwege gelaten en het hek werd met een ketting afgesloten. Bij de gemeente wist men na verloop van tijd niet eens meer dat deze begraafplaats hun eigendom was.

Het terrein werd vanaf 1987 beheerd door de Nieuwe Oosterbegraafplaats, vanaf januari 1991 door stadsdeel Amsterdam-Zuid dat in 1998 opging in het stadsdeel Oud-Zuid en in 2010 in stadsdeel Amsterdam Zuid. Nadat in 1991 een nieuwe Wet op de lijkbezorging van kracht werd, bleek dat de grafrust nog verlengd moest worden tot 2012, alvorens men kon gaan ruimen. Zover zou het echter niet komen want ondertussen is er wat bijzonders gebeurd.

Bloemenkransenhuisje bij Huis te Vraag.

Nieuw beheer met uniek gevolg
Vanaf 1987 verhuurde de gemeente de aula van de begraafplaats aan beeldend kunstenaar Leon van der Heijden en zijn vrouw Willemijn. Ze werden ook geacht op te treden als beheerders van de begraafplaats. Van der Heijden heeft vervolgens niet rigoureus de snoeischaar ter hand genomen, maar hij heeft juist een heel bijzondere sfeer weten te scheppen waarin de grafmonumenten als het ware figureren in een tuin. Door de jaren heen werd de begraafplaats steeds fraaier. Dit beeld viel ook filmmaakster Barbara den Uyl op, die hier in 1990 de begrafenisscene van haar film In naam der wet over Hans Kok, opnam. Later maakte ze hier ook de documentaire De klimop rouwt nog steeds (2007).

Op 18 februari 2008 verzocht een groep burgers de stadsdeelraad om Huis te Vraag en vier arbeiderswoningen aan het nabijgelegen Spijtellaantje aan te wijzen tot beschermd stadsgezicht. De raad besloot de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren.

De bijzondere sfeer, ontstaan door het nieuwe beheer, trok niet alleen filmmakers aan. Zo schreef de dichter Hendrik van Teylingen (ook genaamd Sri Hayesvar Das) een bundel met 37 sonnetten over Huis te Vraag. Op de begraafplaats staat een grafsteen met daarin gegraveerd een door Van Teylingen geschreven gedicht over dit kerkhof. Na zijn overlijden in 1998 hebben zijn kinderen, zijn familie en Krishna-toegewijden zijn urn bij het monument begraven. Omdat de Wet op de lijkbezorging niets omtrent het bijzetten van asbussen op bestaande graven vermeldt, was dat een legale actie. Wellicht had men toestemming moeten vragen, maar dat is niet gebeurd.

Anno nu
Huis te Vraag vormt met zijn bijzondere uitstraling en het landelijke karakter van het erachter gelegen land een uniek gebied in Amsterdam. Van dat soort plekjes zijn er niet veel meer te vinden in de stad. Wie het hoge smeedijzeren toegangshek aan de Rijnsburgstraat doorgaat, ervaart al direct de bijzondere sfeer die rond deze plek hangt. Direct naast de ingang staat een houten huisje met veel glas. Meestal staat er een boeket bloemen in en dat is ook precies de functie van het huisje. Het is namelijk een huisje voor de bewaring van grafkransen. Bloemenkransen zijn nog steeds een vast gebruik bij een uitvaart. Met bloemen willen we onze dank aan de overledene tot uitdrukking brengen en een laatste groet. Destijds liet men de kransen niet zomaar op het graf liggen, maar konden ze tentoongespreid worden in het huisje. Iedereen kwam er langs en kon dus op de linten lezen voor wie de grafkransen waren. Zulke huisjes zullen vaker gebouwd zijn op begraafplaatsen, maar dit is de enige in zijn soort die bewaard is. Ten onrechte wordt het huisje ook wel aangewezen als een lijkenhuisje, maar dat is onmogelijk omdat het huisje veel te open is.

Aula van Huis te Vraag.

Verder lopend over het bestraatte pad voert de weg naar boven. Het hoogteverschil van pakweg twee meter wordt op deze wijze overbrugd. Dat het land oorspronkelijk nog veel lager lag, is aan de rechterzijde goed te zien. Op dat stuk had ooit een uitbreiding kunnen plaatsvinden, maar dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van het pad staat rechts de aula. In de zijgevel zal de gevelsteen met de homo bulla al opgevallen zijn. De aula zelf is een lang gebouw, in drie traveeën verdeeld met grote rondbogige openingen voor de ramen en deuren. Voor de aula is nu een bordes aangebracht dat vol staat met planten, maar ooit lagen hier drie bakstenen trappen. Voor elke klasse een eigen trap en eigen ruimte in de aula.

Aan de linkerzijde openbaart zich de groene oase die de begraafplaats is geworden. Wie de plek ziet, weet dat dit een fantastische plek voor vogels en insecten is. Je voet je haast een indringer als je de onverharde smalle paden opwandelt. Deze paden volgen niet geheel meer het oorspronkelijke padenplan, maar voeren de wandelaar nu wat kris kras over de begraafplaats. Het is goed te zien dat buxushagen worden bijgeschoren en klimop ingeperkt wordt. Het is dus geen ongecontroleerde wildernis. Tussen het groen duiken her en der grafmonumenten op. Zo staat het grafmonument voor Albert Pomper (1862-1917) nog fier overeind, omzoomd door klimop. Pomper was organist van de Evangelisch Lutherse gemeente. Hoewel hij blind was, werd hij ook bekend als wiskundige, wat de geometrische symbolen en een weergave van de stelling van Pythagoras op de grafsteen verklaard. Verder zijn hier enkele Amsterdammers begraven die bekendheid hebben gekregen door hun inzet in de Eerste Wereldoorlog bij de uitwisseling van gevangen: A.M. le Cosquino de Bussy-Van der Lelie (1888-1954), of in het verzet in de Tweede Wereldoorlog sneuvelden: Michiel Ploeger (1918-1945).

Enkele grafmonumenten vallen op door hun vormgeving, zoals dat van A.M.E. Scholtz-Schwartze (1894). Haar grafmonument is opgetrokken in een Griekse klassieke stijl met in het timpaan een opgaande zon met daaronder op het monument een gebeeldhouwd portret en profil, omgeven door een bloemenkrans.

Er valt nog veel meer te zien langs de smalle paden, maar een bezoek aan Huis te Vraag is niet compleet zonder even een blik te hebben geworpen op het er achter liggende landje. De illusie van een ver verleden dringt zich hier op. Het is goed dat zulke plekjes nog te vinden zijn in Amsterdam.

Bezoeken
Huis te Vraag is te bezoeken van dinsdag tot en met vrijdag van 10 tot 17 uur en op zondag van 11 tot 14 uur zoals aangegeven op het toegangshek. Op de christelijke feestdagen zoals Pasen en Pinksteren, Hemelvaartsdag, beide Kerstdagen en Nieuwjaarsdag is de begraafplaats gesloten, terwijl ze op nationale feestdagen gewoon geopend is. De begraafplaats kent geen faciliteiten als een toilet. Vanwege het serene karakter worden honden en mobiele telefoons of andere geluidsdragers niet toegestaan. Ook fietsen moeten buiten de poort blijven.

Het adres van de begraafplaats is: Rijnsburgstraat 51, 1059 AT Amsterdam.

Literatuur
* Brekelmans, I; Ina Brekelmans tekent Huis te Vraag (2001)
* Heijden, L. van der; Huis te Vraag als wereld: leven wonen en werken, dood en begraven, Amsterdam (2007).
* Margriet de Roever & Jenny Bierenbroodspot; De Begraafplaatsen van Amsterdam, Amsterdam (2004)

Internet
* Kleine geschiedenis van Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag op Wikipedia

Tekst en foto’s ontleend aan: www.dodenakkers.nl/noord-holland/huis-te-vraag.html

Dit artikel is ook te lezen als pdf: Dodenakkers – Huis te Vraag (pdf)

* Huis te Vraag op de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam

Meer over Huis te Vraag op www.slotenoudosdorp.nl
* Huis te Vraag – Dat het nog bestaat
* Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat
* ’t Huys te Vragh 1618-1890 – uit het Jaarboek 1975 van Amstelodamum (pdf)

Dit artikel als pdf-bestand: Huis te Vraag – Dodenakkerss.pdf

Huis te Vraag – Dat het nog bestaat

Huis te Vraag is een grote Naam met een lange geschiedenis, maar als wij dat zo zeggen, bedoelen wij de geschiedenis van de plek als grondstuk. Voor sommige historici gaat het om het Huis – van 1618 tot 1890 – en voor anderen is het de geschiedenis van de Naam, die veel ouder is en die nog steeds bestaat.

pastedGraphic.png

Al voor 1400 en waarschijnlijk al zolang beide plaatsen bestaan, was er een weg van Haarlem naar Amsterdam. Het was een weg met zijwegen van de ene hoeve naar de andere en omdat het allemaal nog landschap was met veel water, riet, bossen en moerassen was de kans op verdwalen niet denkbeeldig. Op ongeveer deze plaats bereikte de weg de Schinkel, een veenstroom of overloop van de Nieuwe Meer naar het IJ. Het lag voor de hand, dat hier zoiets als een veerhuis annex herberg zou ontstaan, een huisje met een bootje waar men wat te drinken kon krijgen en iets te eten. Amsterdam was nog ver weg. Ten einde klanten te werven, plaatste de herbergier een bord aan de weg met de tekst ’te vraghe’, wat zoveel betekende als ‘hier kun je iets vragen’, wij zouden zeggen ‘inlichtingen’.

Volgens het verhaal zou keizer Maximiliaan van Oostenrijk, toen nog Groothertog, in 1486 op bedevaart van Haarlem naar Amsterdam hier de weg hebben gevraagd. Vanaf die dag heette de herberg openlijk ’te Vraghe’ met uithangbord en al.

Dit verhaal deed meer dan 150 jaar de ronde, het werd telkens opnieuw en telkens anders verteld tot het omstreeks 1618 ter ore kwam van een Amsterdamse lakenfabrikant, die het zo’n aardig verhaal vond, dat hij op het idee kwam hier op dezelfde plek aan de Schinkel een landhuis te bouwen in grote stijl. Dit Huis noemde hij uiteraard ’t Huys te Vraag ofschoon de herberg, die nog steeds bestond, de reputatie had. (Vanaf 1700 schreef men Huis de Vraag, toenmalige reeds moderne spelling.)

Het Huis groeide uit tot een nederzetting; er kwamen enkele boerderijen bij, een molen en een kleine scheepswerf. De Schinkel was al een druk bevaren waterweg en op de Nieuwe Meer werd aan visserij gedaan. Huis te Vraag werd een begrip en een referentiepunt voor de wijde omgeving, in handel en wandel en in het dagelijks gesprek. In koopakten van onroerend goed werd de ligging en begrenzing beschreven met betrekking tot Huis te Vraag. Het Huis kende een lange reeks van eigenaren, die allemaal iets te maken hadden met de lakenindustrie en de katoenververij. Maar toen ging alles verloren, zoals in de gevelsteen al was voorzien. Deze zichzelf beschrijvende wereld ging verloren, de lakenindustrie en de katoenververij en daarmee het Huis.

Nadat duidelijk geworden was dat het Huis niet meer exploitabel was en het onderhoud te duur, besloot de laatste eigenaar, een zekere heer Poort de boel dan maar te sluiten en het Huis te slopen. De historische waarde van het landhuis was nooit een argument, historische waarde was toen überhaupt geen argument, er was immers nog geschiedenis genoeg. De sloop greep plaats in 1890.

Dat was wel het einde van het Huis, maar niet van de plaats en ook niet van de Naam. De Naam was sterker dan het Huis en de geschiedenis ging door. Een jaar later kreeg Pieter Oosterhuis, de nieuwe eigenaar van het grondstuk, toestemming van het gemeentebestuur van Sloten om hier een begraafplaats te beginnen. In zijn verzoek aan de Gemeente sprak hij van een ‘bijzondere begraafplaats’ voor de Protestantse Gemeente Sloten en Omgeving.

Hij liet zijn aanvraag vergezeld gaan van een uitvoerige beschrijving van hoe hij dacht de begraafplaats in te richten, met o.a. een aula en ontvangstruimte in klassieke stijl, een woning voor de beheerder en zelfs een opsomming van de bomen en struiken die hij dacht te planten. Daarbij liet hij zich eveneens inspireren door de klassieke oudheid.

Er was weliswaar nog ruimte genoeg in de omgeving en wat dat aangaat had er overal een begraafplaats aangelegd kunnen worden – als een begraafplaats tenminste een kwestie van ruimte is – maar dat was allemaal laagveen en daar kun je niet fatsoenlijk in begraven. Huis de Vraag echter, het grondstuk, was al min of meer een terp; in elk geval was het, nadat men het puin van het gesloopte landhuis had uitgespreid, een goed draagvlak voor een terp en gunstig gelegen aan de rivier, waardoor de benodigde 50.000 m3 zand vanuit Muiderberg per schip kon worden aangevoerd.

Alleen de Naam kon men niet slopen en niet zonder meer dienstbaar maken aan de nieuwe bestemming. Pieter Oosterhuis zat daar wel een beetje mee. De Vraag en zelfs Huis de Vraag, in de toenmalige spelling, als naam voor een begraafplaats deed onmiddellijk denken aan de grote Vraag naar de dood en de zin van het mensenbestaan en van die vraag had hij niet terug.

Hij dacht dat het niet goed zou zijn voor de zaak, in elk geval durfde hij het niet aan en daarom greep hij terug op de oude spelling en de toch enigszins vermakelijke anekdote van Maximiliaan van Oostenrijk. Hij liet briefpapier drukken met als hoofd ‘Protestantsche Begraafplaats te Vraag’. De officiële opening vond plaats op 24 september 1891.

Tot dan toe werden de begraafplaatsen en kerkhoven beheerd door de Gemeente of door de Kerk. Huis te Vraag, zoals de volksmond bleef zeggen, was de eerste particuliere begraafplaats van Amsterdam en waarschijnlijk de eerste in de wijde omgeving. Het was een familiebedrijf, dat wil zeggen, dat men met elkaar moest roeien met de riemen, die men had en zich moest behelpen met de voorhanden middelen en met wat men zoal op de kop kon tikken aan rekwisieten, zoals de gevelsteen uit het gesloopte landhuis en de zuilen van de zuilenpoort met architraaf.

Veel plezier heeft Pieter Oosterhuis van zijn begraafplaats niet gehad en de tuin die hij in gedachten had, heeft hij nooit mogen aanschouwen. Hij stierf korte tijd later, waarna zijn weduwe Catharina de Waart de zaak overnam en toen ook deze in 1910 kwam te overlijden, werd haar zuster Elizabeth de Waart de nieuwe eigenaresse. Dat duurde niet lang, reeds drie jaar later verkocht zij de begraafplaats en werd Johan Steenhagen de nieuwe eigenaar.

De herberg, telkens een andere herberg – en een ander gebouw – maar op dezelfde plaats en met dezelfde naam, bestond nog steeds en zou blijven bestaan tot na de 2e Wereldoorlog. Huis te Vraag was een goedlopend bedrijf van voornamelijk familiegraven, dat wil zeggen dat er drie, vier en soms zelfs tot vijf diep begraven werd en er hier dus veel meer mensen liggen begraven dan het kleine oppervlak doet vermoeden.

In 1962 waren het er ruim 16.000. In werkelijkheid zijn het er meer; tijdens de oorlog werden er Joden en onderduikers begraven en slachtoffers van de Hongerwinter, die men naakt en anoniem langs de straat vond en die vanuit de Zuiderkerk naar hier werden overgebracht. Deze doden werden natuurlijk niet geregistreerd. Maar toen, in 1962, was het ook echt vol, er kon niemand meer bij en de zaken stagneerden. De toenmalige eigenaar kreeg geen toestemming tot uitbreiding – verdere zandophoging – en zag zich genoodzaakt het grondstuk te verkopen aan de Gemeente, inclusief de begraafplaats en de doden. (verkoopdatum 24 september 1963)

Volgens de toen geldende ‘Wet op de Lijkbezorging’ zou de begraafplaats nog 30 jaar na de laatst begravene moeten blijven bestaan. De laatste begravene was Ids Koopmans, te Hindelopen geboren in 1876 en gestorven in Amsterdam in 1962. Formeel zou de begraafplaats dus in 1992 kunnen worden geruimd.

In tussentijd werd het beheer, althans de administratie, ondergebracht bij de Nieuwe Oosterbegraafplaats oftewel de Algemene Dienst Begraafplaatsen en Crematoria, een overkoepelende Dienst van de grote stad Amsterdam. Later, toen de stad werd opgedeeld in min of meer autonome stadsdelen, zou deze Dienst eveneens worden opgeheven en toen was er van overheidswege niemand meer, die zich om Huis te Vraag bekommerde. Er was weliswaar niemand meer, die zich om Huis te Vraag bekommerde als Begraafplaats, maar er was meer dan genoeg belangstelling voor de grond. Al vanaf 1914 had men plannen gesmeed en strijd geleverd om dit voordelig gelegen stukje grond, deze ’toplocatie aan de Zuidas’, in handen te krijgen.

Dat al die pogingen zijn mislukt en de begraafplaats is blijven bestaan, is op z’n minst  raadselachtig.

Van: www.huistevraag.nl

Dit artikel is ook te lezen als pdf: Huis te Vraag – Dat het nog bestaat (pdf)

* Huis te Vraag op de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam

Meer over Huis te Vraag op www.slotenoudosdorp.nl
*
* Een naam ouder dan de doden – Begraafplaats Huis te Vraag
* Begraafplaats Huis te Vraag – Een verborgen schat
* ’t Huys te Vragh 1618-1890 – uit het Jaarboek 1975 van Amstelodamum (pdf)

Dit artikel als pdf-bestand: Huis te Vraag – Dat het nog bestaat.pdf

Wees- en Armenhuis (1906) met zijn rijke historie kan er weer járen tegen

Het gezichtsbepalende pand aan de Slotense Akerpolderstraat is in het voorjaar van 2021 grondig (en verantwoord) gerenoveerd en kan er weer jaren tegen. Wezen, bejaarden, krakers, jongeren: Het Wees- en Armenhuis heeft in de afgelopen 115 jaar opeenvolgende generaties bewoners zien komen en gaan. Een mooie gelegenheid om terug te kijken op een bijzonder stukje dorpsgeschiedenis.

Het Slotense Wees- en Armenhuis omstreeks 1910 met de oorspronkelijke hoektorens, gefotografeerd vanaf de Sloterkerk. In de jaren twintig werd er een derde verdieping toegevoegd. Foto: Collectie Suze van Scheppingen.

Liefdadigheid
Armen en wezen: de dorpen en steden waren er in de 19e eeuw vol van. De afwezigheid van sociale voorzieningen, de lage levensverwachting, besmettelijke ziekten die de ronde deden en de algemene slechte gezondheid van de bevolking eisten hun tol. Wie oud of ziek was en niet in staat was om te werken, was aangewezen op de hulp van familie of buren, of op de bedeling en liefdadigheid van de kerk of het gemeentebestuur. Iedere gemeente had wel een armenzorginstelling. Zo ook Sloten. Hier beschikte de Hervormde kerk al in 1774 over een diaconiehuis voor de armen. In 1895 bouwde het gemeentelijk armbestuur een eigen Wees- en Armenhuis naast deze diaconie. In de volksmond stond het al snel bekend als ‘het gesticht’. Wegens bouwvalligheid moest het in 1905 worden afgebroken. Toen werd een leeg terrein aan de rand van het dorp aangewezen als plek voor een nieuw tehuis, het huidige Wees- en Armenhuis. De Slotense aannemer M. van der Mel wist als laagste inschrijver de bouwopdracht in de wacht te slepen.

Hoektorens
Het pand was gereed in 1906. Het had oorspronkelijk twee karakteristieke, vierkante hoektorens en bevatte onder meer twee slaapzalen en een grote zolder. De hoekkamers werden bewoond door de wezen. Onder begeleiding van de weeshuisvader en -moeder bezochten zij elke zondag de verplichte kerkdiensten. Net als de inwonende ‘arme oudelieden’ waren zij altijd herkenbaar aan hun uniform, dat op de mouw was gemerkt met de A.v.S. (Armen van Sloten?).

Het bestuur van het tehuis bestond uit vijf regenten en drie regentessen. De kerkelijke verhoudingen werden daarbij nauwlettend in het oog gehouden: Volgens het reglement moesten er van de acht bestuurders drie rooms-katholiek en vijf hervormd zijn.

Het Wees- en armenhuis na de verbouwing met drie verdiepingen; 1938.
Collectie Suze van Scheppingen.

Bejaarden
Nadat Sloten in 1921 door de gemeente Amsterdam was geannexeerd, werd het Wees- en Armenhuis een dependance van het Amsterdamse oudeliedenhuis in de Roeterstraat. Er volgende een ingrijpende verbouwing. De hoektorens verdwenen. Er kwamen meer ramen in de voor- en zijgevels en er werd een derde verdieping op het gebouw gezet om ruimte te maken voor extra slaapzalen. De kamers voor de wezen kwamen te vervallen. Het pand bood daarna ruimte aan 42 oude mannen en 16 vrouwen. Het Boerentuintje aan de overkant van de Akerpolderstraat was oorspronkelijk de moestuin van het tehuis. De tuin zorgde ervoor dat de armen gezonder aten dan in vergelijkbare instellingen het geval was. De oude bewoners van het pand zaten ook vaak in het tuintje op bankjes in de zon.

Krakers
Het Wees- en Armenhuis bleef bijna een halve eeuw als bejaardenhuis in gebruik. Ernaast werd een recreatie- en eetzaal gebouwd waar de bejaarden via een loopbrug naar toe konden lopen. Op den duur voldeed het pand niet meer aan de moderne eisen. Begin 1972 werd het tehuis gesloten. De laatste bejaarden verhuisden naar het Flevohuis in Amsterdam-Oost. Na een jaar leegstand werd het gebouw, tot ongenoegen van de Dorpsraad, op 17 januari 1973 bezet door Amsterdamse krakers. Zij deden moeite om in de dorpsgemeenschap te worden opgenomen en organiseerden bijvoorbeeld activiteiten voor de Slotense jeugd in de recreatiezaal. Na ruim drie jaar vertrokken de krakers eind 1976. De Slotense architect en dorpsraadlid Hopman kreeg van woningbedrijf Tuinstad van de gemeente vervolgens de opdracht om 20 zelfstandige wooneenheden voor jongerenhuisvesting in het Wees- en Armenhuis te maken. De verbindingsbrug werd afgebroken en de recreatiezaal werd ingericht als Dorpshuis. Ook jongerenvereniging SmoeS had hier jarenlang zijn thuisbasis.

Jongeren
Aanvankelijk werden alle 20 kamers met eigen sanitaire voorzieningen verhuurd aan jongeren uit het landelijk gebied Sloten-Oud Osdorp. Zo konden zij in een bekende omgeving in de buurt van hun ouders veilig ‘uitvliegen’. Jongeren meldden zich aan bij de werkroep Woningtoewijzing van de Dorpsraad. Als de werkgroep van de verhuurder (per 2000 was dat Woningbouwvereniging Intermezzo) hoorde dat er weer een HAT-eenheid vrijkwam, kreeg de bovenste op de lijst een telefoontje. Rond 2004 kreeg de werkgroep Woningtoewijzing te maken met een nieuw fenomeen: illegale onderhuur. Daarom werd de regel ingevoerd dat jongeren een half jaar na het afronden van hun studie hun woning moesten verlaten. Dat was ook hard nodig: er stonden wel 28 jongeren op de wachtlijst.

De entree van het Wees- en armenhuis aan de Akerpolderstraat 9 t/m 47.
Foto: Erik Swierstra; 3 april 2012.

Verhuur wordt verkoop
Intermezzo deed het pand met huurders en al in 2006 over aan de stichting DUWO voor studentenhuisvesting. Na harde onderhandelingen lukte het de Dorpsraad om nog de helft van de vrijgekomen HAT-eenheden aan jongeren uit Sloten en Oud Osdorp beschikbaar te stellen. Tot grote teleurstelling van de Dorpsraad besluit DUWO (later DUO) in 2011 de vrij te komen wooneenheden te gaan verkopen. Anno 2021 zijn er nog twee huurders over. Op de tweede verdieping staat nu een studio. (Akerpolderstraat 39) te koop van 24 m² voor 165.000 euro. Het Wees- en Armenhuis heeft tegenwoordig een actieve vereniging van eigenaren onder de naam “Vereniging van eigenaars Akerpolderstraat 9 – 47”. Het pand is straks in gezonde staat klaar voor de toekomst.

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van informatie uit het archief van de werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp met daarin informatie bijeen gebracht door Jan Bardet.

Tamar Frankfurther, juli 2021.