Ten zuiden van Sloten en de Sloterweg ligt de Riekerpolder, die aan de zuid(oost)kant begrensd wordt door het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer.
Over wat er in dit gebied te zien is en over de geschiedenis daarvan is veel te vertellen en er zijn ook veel foto’s te bekijken. Recent zijn er op de website www.slotenoudosdorp.nl enkele artikelen hierover gepubliceerd door de Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp.
De gekanaliseerde rivier de Schinkel loopt vanaf de Overtoomse Sluis naar het zuiden en gaat bij de Nieuwe Meersluizen over in de Nieuwe Meer, dit loopt verder in zuidwestelijke richting naar de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Oorspronkelijk was de Nieuwe Meer een uitloper van de Haarlemmermeer, waarvan een gedeelte ook wel Oude Meer werd genoemd.
Wilt u meer lezen en zien over de (geschiedenis van) de Riekerpolder en het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer? Na lezing van de volgende artikelen weet u álles over dit bijzondere stukje van (tegenwoordig) Amsterdam, dat tot 1921 de zuidwestelijke grens van de gemeente Sloten vormde:
* Het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer;
* Herinneringen aan Jaagpad nr. 200 bij de Nieuwe Meer;
* Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220;
* Wat er nog rest van de Riekerpolder;
* Sloten en de verbinding van Amsterdam naar Den Haag.
Erik Swierstra,
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp.
Op het in 2006 op deze website gepubliceerde artikel ‘Het Jaagpad, Café Opoe‘ kwam in mei 2020 een reactie van Marian Merkestein. Zij heeft als kind gewoond aan het deel van het Jaagpad dat in 1956 is vergraven tot Riekerplas, nu deel van de Nieuwe Meer.
Uitwisseling van foto’s en informatie inspireerde haar om haar herinneringen uit de jaren vijftig op te schrijven en aan deze website ter beschikking te stellen. Het geeft een beeld van een geheel verdwenen wereld, nu circa 65 jaar geleden.
Tevens hierbij een artikel over het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer, wat meer achtergronden geeft van deze omgeving.
Erik Swierstra; augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
Ik ben geboren als Marianneke Merkestein op 6 mei 1952 aan het Jaagpad 200 (‘Het Kruithuis’) uit de liefde van mijn ouders, die elkaar al vanaf hun zestiende levensjaar liefhadden. Ze hebben op 11 september 1951 deze ‘dienstwoning’ betrokken, mama was op dat moment reeds een maand zwanger van mij en papa was al langer in Amsterdam werkzaam bij de marechaussee.
Huisarts Sabel die assisteerde bij de geboorte kon niet met een auto gekomen zijn, Jaagpad 200 was immers onbereikbaar dus waarschijnlijk is hij met zijn fiets op het trekpontje de Ringvaart overgestoken…
‘Onbereikbaar’ voor de buitenwereld, zo was eigenlijk wel het overheersende gevoel over onze woonlocatie, getuige ook het schaarse bezoek van familie die in Houten woonde. Het allereerste bezoek van mijn oma was daags na mijn geboorte, ik was haar eerste kleinkind.
Ze kwam met de trein en ik weet niet tot hoever er destijds een bus reed vanaf het Amstelstation richting het Jaagpad, en óf er überhaupt een bus reed die kant op. Feit is dat ze een ontzettend lange wandeling heeft moeten maken en op het eerste de beste bankje aan het Jaagpad geruime tijd uitgeput heeft zitten uitrusten om het laatste traject te kunnen volbrengen. Begrijpelijk is dit dus tevens haar laatste bezoek geweest.
Andere familieleden zetten hun fiets op de trein en de sportievelingen legden bij gunstige weersomstandigheden de afstand geheel per fiets af, maar dat was toch wel een rit van zo’n drie uur.
Jaagpad 200, ‘Het Kruithuis’, deel uitmakend van de Stelling van Amsterdam, ontleende zijn naam aan de militaire magazijnen achter ons huis alwaar munitie lag opgeslagen, – vandaar dat wij achter een imposant hekwerk woonden – en de aanvoer ging over water. Afgemeerd aan de grote steiger voor ons huis, werd de munitie uitgeladen en op lorries gezet die op de rails naar de opslagplaatsen rolden.
Jaagpad 200 was een twee-onder-een-kapwoning, de andere helft (nummer 201) werd bewoond door Tiemen Dijkema, de laatste veldwachter van Sloten, die achter zijn huis een plaatsje had waar een groot hok was met kippen die ook losliepen, evenals de haan die zijn snavel had zitten op dezelfde hoogte als mijn wapperende handjes en ongelukkigerwijs ooit flink in mijn pink pikte.
Het verweerde houtwerk buiten en binnen verraadde de oudheid van deze donkere, vochtige en tochtige woning die bovendien verstoken was van alle comfort. In de keuken was een aanrecht van steen met een grote gootsteen maar er was geen kraan want er was geen stromend water.
In de tuin stond echter een handzwengelpomp waarmee het water uit de grond gepompt moest worden. Ja, hoe primitief. en voorwaar een zware klus waaraan mijn moeder een hardnekkige blessure heeft overgehouden. Er was een bleekveld en een groentetuin waar de spinaziebladeren een formaat hadden dat daarna nooit en nergens meer geëvenaard zou worden.
De wanden in het huis waren voorzien van lambrisering en in de benedenkamers hingen lange bruine veloursgordijnen. De vloeren waren belegd met parket en op het parket in de woonkamer lag een karpet waarop ik sociaal brabbelde met ene ‘Okoeke’. Nee, er was niets of niemand, ik verzon ‘het’ en gaf het de naam ‘Okoeke’.
Mijn slaapkamertje lag boven de entree, aan de waterkant dus. Het zo typerend pruttelende geluid van de dieselmotoren nodigde me altijd uit om op het stoeltje te klauteren om door het raam te kunnen kijken naar een dan passerende boot.
“Hoe doen de bootjes?”, was een repeterende vraag die mijn moeder aan me stelde en ik dan in de scherpte van mijn waarnemingen beantwoordde met het nabootsen van dat bijzondere geluid; in opperste stilte krijgen geluiden een diepere dimensie en beklijven zodanig beter.
Dagelijkse geluiden waren die van de kippen en de haan van de buurman, van het kabbelende water en het geklots tegen de oever, van het gepruttel van de dieselboten, van de gierende wind rond het huis en het ruisende gebladerte van de bomen langs de slootkant achter ons huis en van de velerlei vogels.
In het weekend geluiden van bootjes met klapperende zeilen, sierlijk dansend op het Nieuwe Meer en van de meerstemmigheid die wandelaars en fietsers voortbrachten wanneer ze bij zonnige dagen het Jaagpad bezochten. Eens, op een zondagmiddag, viel pal voor onze woning een mevrouw van haar fiets en zat even later bij ons in de bijkeuken.
Ik bleef op veilige afstand buiten staan maar volgde door de openstaande deur nauwlettend de indrukwekkende taferelen daarbinnen: ik zag de mevrouw wier broekspijp was opgerold tot boven haar knie en óp die knie ontwaarde ik een grote wond die ik in mijn spanning steeds groter zag worden en door mijn voorovergebogen moeder werd verzorgd.
Mijn vader was inmiddels al lange tijd overgeplaatst naar Apeldoorn en kwam alleen in het weekend thuis, waardoor mama en ik ruim drie jaar met z’n tweetjes aan het Jaagpad gewoond hebben. Eerst decennia later zou ze het zich niet-veilig voelen gedurende die jaren benoemen, dus achteraf bezien gingen we niet voor niets samen regelmatig uit logeren bij opa en oma, en de rest van de familie in Houten.
Het hierbij horende, constant terugkerende tafereel dat zó vaak zó dierbaar gememoreerd werd door mijn moeder: Samen op de fiets naar het Amstelstation, ik voorop in het zitje en vrolijk zingend: “Jankie kanne mama misse niet.” (Jankie, omdat Marianneke nog niet uit te spreken was voor mij). Dat was ook altijd de lading: ik was zó oneindig aanhankelijk aan haar…
Bij het Jaagpad hebben we met enige regelmaat onze toevlucht gezocht in de Riekermolen (Jaagpad 240) waar molenaar Cor van der Pouw Kraan woonde, met zijn vrouw An en dochters Hennie, Joke en Anneke, al weet ik niet zeker of die laatste op hun volgende adres Jaagpad 160 (bij het poldergemaal) is geboren. Nog weer later is dochter Ineke daar geboren.
In november 1955 verhuisden ook mama en ik naar Apeldoorn: een wereld van verschil… Mijn moeder bloeide op in de reuring van haar nieuwe leven en maakte al snel contact met de collega’s van mijn vader en hun echtgenotes, maar ik daarentegen heb altijd moeite gehad- en gehouden met de vele prikkels. Deze wereld was te groot, te vol, te druk….
In maart 1965 overleed mijn vader op 38 jarige leeftijd aan een (toen nog) ongeneeslijke ziekte; in enkele maanden tijd zagen we deze sterke levenslustige man verdwijnen in zijn sterk vermagerde schaduw. Mijn moeder ontvluchtte de leemte door de drukte op te zoeken terwijl ik meer en meer de stilte verkoos.
Op mijn 33ste verruilde ik uiteindelijk het veilige thuisnest voor een eigen stekje en noemde het ‘mijn schelpenhuis’: een penthouse in Bergen aan Zee, pal aan zee en met diezelfde rust en hetzelfde weidse vergezicht als van het Jaagpad aan Het Nieuwe Meer.
Met de familie van der Pouw Kraan zijn we altijd bevriend gebleven, al was het contact de laatste jaren i.v.m. leeftijd uitsluitend via de telefoon. Eind december 2008 ben ik naar de begrafenis van Cor geweest, als plaatsvervanger van mijn moeder, maar ook de jaren daarna bleef ze contact houden met de oudste dochter van Cor en An.
Op 6 mei 2007 ben ik samen met mijn moeder, voor het eerst na ons vertrek eind 1955, teruggegaan naar de plek waar Jaagpad 200 ooit stond. Terug naar de plek waar ik geboren ben en 3,5 jaar heb geleefd, verafgelegen van de bewoonde wereld en omgeven door ongerepte natuur en maagdelijke stilte, waar de enige passanten boten waren en in het weekend fietsers en wandelaars, en waar we met een trekpontje het water van de Ringvaart moesten oversteken om bij het dichtstbijzijnde kruideniertje te kunnen komen.
Mijn hele leven had zich de vraag gesteld waar toch die ‘ondefinieerbare stilte’ vandaan kwam, die zich altijd in mijn hoofd herbergde… Toen we echter weer hier stonden, ruim 40 jaar na ons vertrek en zó tastbaar dichtbij mijn prilste levensjaren, wist ik het: “Het is DEZE stilte die mij gevormd heeft.”
Marian Merkestein; juni 2020.
Dit artikel als pdf-bestand: Herinneringen aan Jaagpad nr. 200 bij de Nieuwe Meer.pdf
In het gedeelte van de Nieuwe Meer dat in de jaren vijftig is uitgebreid voor de zandwinning stonden tot de vergraving verschillende huizen langs het Jaagpad.
Een vroegere bewoonster vertelt over haar herinneringen. Het geeft een beeld van een geheel verdwenen wereld, nu circa 65 jaar geleden.
Tevens hierbij een artikel over het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer, wat meer achtergronden geeft van deze omgeving.
Erik Swierstra; augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
Van 1950 tot 1952 woonden we in een klein huisje aan het Jaagpad, nr. 220. Later zijn we weer op het Jaagpad gaan wonen, 1953, in een schuurtje achter café Opoe. Daar moesten we ook weer vertrekken in augustus 1955.
We kregen toen eindelijk een woning, maar hadden liever op het Jaagpad blijven wonen. De vrijheid en het primitieve leven lag ons wel, maar de wet was onverbiddelijk.
Omtrent april 1950 tot december 1952 (sloop) – Jaagpad 220, Riekerpolder, Post Sloten
Ons eerste huisje in 1950 was indertijd gebouwd van tufsteen, en geïsoleerd met een dikke laag cement. De hoeken en de staanders waren van dikke balken, versterkt met hoekijzers. Het heeft vele stormen doorstaan, hoewel het dak erg amateuristisch in elkaar geknutseld was, heeft het ook tot de sloop zich heftig verweerd, om het niet op te geven.
Het was goed regendicht met dik rubberroid en teer, waar overheen wat armoedig uitziende latten vastgetimmerd, om alles op z’n plaats vast te houden. Het was beslist geen villa, en indertijd gebouwd om kippen in te houden, hetgeen maar een smoes was om een vergunning te verkrijgen.
Er heeft jaren een man-alleen in gewoond, toen wij erin trokken stond het al een jaar leeg en het was erg smerig. Geen water, toilet, licht, gas. Als dat niet middeleeuws was? Vanaf het fiets- en wandelpad liepen we schuin de slaperdijk af, en daar lag een smal water van ongeveer twee meter breed, ook rondom het land als afscheiding van de overige weilanden.
Een bruggetje van ongeveer vier meter moesten we over en dan een lang paadje tot het huisje. Op het brugje stond halverwege een ijzeren hek met prikkeldraad, zodat het moeilijk was om er over- of omheen te klimmen. Het woeste stuk land (pachtgrond) was zeer verwaarloosd en begroeid met distels en een soort bindgras. Tegen het huisje aan de linkerzijde stond iets dat op een kippenren moest lijken en een oude regenton, welke het water via een hele vieze goot van het dak moest opvangen.
Binnen bestond de ruimte uit een kamer van ongeveer vier bij vier meter en iets wat voor een slaapkamer moest door gaan van twee bij twee meter. Een kast van amper een meter diep, daar kon nog net een wiegje in staan. Wat voor keuken moest dienen was een meter diep en daar moest nog een aanrecht van af, de bestond uit een soort sinaasappelkrattenhout, met een plaatje zink er overheen, met twee hele oude petroliestellen, wat oude vieze ingedeukte aluminium pannen, nog een kleine ruimte wat voor berghok moest dienen.
Er zat warempel nog een kraan boven de gootsteen met een brok ijzeren buis als afvoer, die nergens op aangesloten was, alleen een oude zinken emmer stond eronder. Er kwam immers toch geen water uit het kraantje, gewoon show. Er lag een oud stuk balatum zeil op de vloer, en een paar stoelen met een tafel stoffeerde de “villa”. O, ja, in de slaapkamer was er iets van een oud ledikant vastgeklonken in de muur, wel stevig hoor..haha.
Maar het kon ons allemaal niets schelen, je kon er alles van maken en op de eerste plaats uitmesten en schoonmaken, fan nog wat aanbouwen. Nu nog achter de eigenaar komen, dus op speurtocht. Via de man van het overhaaltje (een roeiboot) kwamen we toch uiteindelijk achter de eigenaar en toen begon de story.
Ouwe Theo
Ook de story van Theo Verhey, alias ouwe Theo. Door een oud potkacheltje. (ik sla een stukje over) Mijn man wist dat er op de Schinkelkade een kachelsmid woonde, maar persoonlijk kende hij hem niet. We hadden cement nodig om de scheuren in het kacheltje te repareren en besloten hem om deskundig advies te vragen, want wij hadden geen ervaring omtrent dit euvel.
Op de fiets, in die jaren deden wij alles met fiets of de benenwagen. Mijn man keek door het raam naar binnen en zag een vreselijke troep opgestapeld, oude ijzeren buizen en fietswielen, oude waterketeltjes, je kon het zo gek niet bedenken. Er was nauwelijks nog een looppaadje. Een kerkhof van voor onze begrippen oud roest, maar voor hem kennelijk een soort goudmijn.
Er was warempel voor het raam (etalageraam..haha..) een soort vensterbank, waarop een paar potten met aarde stonden. Mijn man keek eens goed naar wat er in die potten met verdroogde aarde zat en schoot in de lach. Zag hij het goed? In drie van die potten staken drie afgesneden gerookte bokking koppen uit, en in twee ernaast een stompje sigaar.
Toen hij zich omdraaide keek hij in twee lachende kraalogen van de eigenaar van dit wonderlijke imperium. Mijn man zei goeiemorgen en wees op de viskoppen en zei lachend zo’n wonder der natuur heb ik niet eerder gezien. Waarop de kachelsmid zei: “je moet alles een keer proberen. Wat zijn de problemen, man?”
Mijn man legde het uit, waarop Theo wat acrobatische toeren moest uithalen om ergens uit een bouwvallige kast een zak cement tevoorschijn te halen. “Is dit genoeg”? Nou, dat lijkt mij wel, antwoordde mijn man.
“Ik wil het wel even brengen, waar woont U?” Nou, niet vlak naast de deur, ik woon op het Jaagpad.
“Het Jaagpad? Daar kom ik minstens drie keer in de week als ik het niet te druk heb. Waar ongeveer, voor- of achteraan?” Hij vroeg het enigszins verbaasd. Mijn man legde heel duidelijk uit waar wij woonden, waarop Theo zijn ogen fonkelden.
Er viel een stilte, hij lichtte zijn wat Frans uitziende pinobaret op (die later van ons de bijnaam “klapbes” kreeg), wreef eens met zijn eeltige handen over zijn dun begroeide schedel, en ging verder: “Ik ken dat huisje wel, en heb me vaak afgevraagd wie er nu in zo’n krotje wonen zou, want er hing ook vaak wasgoed aan de lijn. Ik zou er best eens een kijkje willen nemen.” Waarop mij man zei: “Nou, bij deze nodig ik U dan uit, als U weer eens een fietstocht maakt.”
Hij greep die kans met beide handen aan, want de volgende dag stond hij in de namiddag al op ons bruggetje, maar het hek was op slot, omdat wij niet onverwachts met bezoek verrast wilden worden. We hadden een paar schapen lopen en die mochten niet weglopen, dus moest het hek altijd goed gesloten zijn.
Ik bood hem koffie aan en we maakten kennis met elkaar. Ik zei voorlopig maar mijnheer, in die tijd noemde je iemand, en zeker geen oudere persoon, zomaar bij zijn of haar voornaam. Het was mooi weer en voorlopig moesten de mannen maar even geduld hebben, want voordat het water kookte op mijn oliestel, dat duurde wel even.
Dat was geen probleem, want beiden hielden van de buitenlucht en Theo zag al snel spullen die voor ons niet bruikbaar waren, maar waar hij nog wel wat mee kon. Hij kwam heel dikwijls bij ons, niet altijd gelegen omdat ik een baby had en alle handelingen vaak meer tijd kosten dan voor mensen in de stad die van alle gemakken voorzien waren.
Soms hadden we net genoeg eten overgehouden van de vorige dag voor ons tweeën, maar Theo was een echte vrijgezel die van geen tijd wist. Zoals de meesten wel weten leefde hij samen ment zijn eveneens vrijgezelle zuster. Die had wel enige regelmaat, maar Theo trok zich er weinig van aan en dat gaf de nodige ruzies, om het maar vriendelijk uit te drukken.
Meestal hoorden wij hem al van verre aankomen, als de wind in onze richting waaide. Aan zijn stuur had hij een grove, zware ketting hangen die tegen zijn fiets sloeg. Hij was geen doorsnee burger en had een boeiende verteltrant. Mijn man en Theo konden het samen goed met elkaar vinden.
Vertrek uit eerste huisje (verplicht door sloop) zonder vooruitzicht op een woning. Het huis werd op de dag dat we het verlieten voor onze ogen gesloopt, omdat we geen woonvergunning hadden voor dat pandje. Wij stonden op straat met en kleuter van twee jaar, een bouvier en een fox.
We sliepen afwisselend dan bij familie, dan bij vrienden. We trokken steeds weer naar de plek waar we zo gelukkig waren. Na een maand of zeven reden we weer met ons dochtertje op de fiets over het Jaagpad en kwamen Wim v.d. Zee tegen. Mijn man vroeg: “weet jij geen huisje of schuur voor ons?” Waarop hij antwoordde:”dat moet je maar aan het polderbestuur vragen.”
Schuurtje bij café Opoe
Daar bedoelde hij zijn vrouw Nel (v.d. Zee-Stoel) mee, eigenaresse van café Opoe en tevens lid van het bestuur van de Riekerpolder. Ze had wel met ons te doen, het enige wat ze had was een bergschuurtje waar terrasstoelen en andere spullen in opgeslagen waren. Die konden wel naar een grotere schuur, maar we moesten het dan helemaal van binnen betimmeren, want het was voor bewoning ’s winters te koud en ’s zomers te heet.
Voor vijf gulden in de week huur en er werd een tussenmeter geplaatst voor electra, zodat we een eerlijk verbruik aan haar betaalden. Water mochten we mondjesmaat uit de regenput gebruiken als er genoeg was. We mochten het buitenstilletje gebruiken als we het maar op tijd leegden en schoonhielden. Daar maakten we bijna nooit gebruik van, want het was bedoeld voor de mensen (het publiek) van de botenstallers en botenhuurders.
Ik kookte nog steeds op oliestellen, de kleine ruimte was ongeveer hetzelfde als ons eerste huisje. Maar mijn man mocht er een atelier aanbouwen voor zijn werk. Hij was kunstschilder, geen klodderaar, maar een echte realistische schilder. Ook tekenen kon hij als de beste. Wat waren we gelukkig dat we weer op ons zelf woonden, en ja hoor, daar hoorden we weer de ketting rammelen van Ouwe Theo.
Die naam had hij aan onze dochter Linda te danken, want Nel v.d. Zee had een zoon die ook Theo heette, die werd door ons dochtertje Nieuwe Theo genoemd. Een jaar later werd onze zoon geboren en toen die ongeveer anderhalf jaar oud was moesten we voor de tweede keer ruimte maken voor de plannen die de gemeente al jaren had met de polder. Maar deze keer konden ze het niet maken om ons wederom zonder een huis toe te wijzen op straat te zetten. Theo was nu weer zijn uitstapje kwijt. Toen wij in de stad Amsterdam een woning kregen kwam hij ons weer bezoeken, maar niet voor lang.
Theo’s laatste avond
Zoals gewoonlijk kwam hij weer bij ons koffie drinken en zei: “ik mis die ritjes op de zomeravond naar jullie toe wel erg.” De laatste avond (wat wij toen nog niet wisten dat het zijn laatste bezoek zou zijn) was hij een beetje stil. Opeens, zoals gewoonlijk, stond hij op en meestal zei hij, of liever, gaf hij het geluid, van een groet. Maar dit keer deed hij wat vreemd, hij liep naar de deur, pakte zijn zakdoek uit zijn zak, zwaaide ermee, liep weer naar de deur en herhaald het weer. Toen ging hij weg, we zagen hem wegfietsen.
Later zeiden we tegen elkaar, wat deed Theo vreemd daar straks met die zakdoek zwaaien, en nog een keer. De volgende namiddag kwam er een jongen van een jaar of dertienveertien bij ons met de mededeling dat zijn buurman Theo die nacht, in de vroege morgen, was overleden. Toen leek het ons duidelijk, hij moet het haast wel aangevoeld hebben dat het zijn laatste bezoek aan ons was geweest.
We hebben hem zeker lang gemist, hij was door de jaren toch een vriend van ons geworden. Ik zie hem nog komen met zijn lange magere lijf, hoge rug, zijn ongepolitoerde nagels. Of het nu zondag was of niet, hij droeg altijd om zijn broek een touw inplaats van een riem. Maar wel zijn Flambaar hoed, hoge schoenen. Zijn ogen lagen wat diep en zijn gebogen neus deed wat Grieks aan.
Een niet alledaagse figuur. Dom was hij om de drommel niet, want zijn gesprekken waren beslist niet oppervlakkig. Maar we konden ook enorm lachen met hem. Een enkele keer hielp mijn man wel eens bij een klus, als er iets zwaar te sjouwen was. Hij had vaste klanten waar hij ieder jaar terugkwam om de haardkachel schoon te maken. Soms kwamen ze met verhalen ergens vandaan, nou jongens om te lachen, achteraf. Ik kan zo wel doorgaan,maar nu stop ik maar.
Teloorgang van de polder
Grote stukken van die prachtige polder moest ten koste van veel natuurschoon verdwijnen en moest een stuk geschiedenis radicaal verwoest worden.
Waarvoor? Jammer – Jammer – Jammer! Het was zo’n prachtig mooi stuk natuur daar. Ze hadden bagger en zand nodig werd toen beweerd, voor het Vondelpark en (het toen nog zogenoemde) Bosplan, nu Amsterdamse Bos genaamd. Het zand werd gebruikt voor het ophogen van de tuinstad Osdorp.
P.S.
Ik ben kort geleden (na vele jaren) weer eens naar de buurt van het Jaagpad geweest, maar ik herkende er niets meer van omdat het pad waaraan ik woonde er niet meer is, alles water. Vreselijk jammer, het was een schitterend stuk natuur. We gingen vaak met het pontje over van het Jaagpad om boodschappen te doen naar het kruidenierswinkeltje aan de Ringvaart en zwommen heerlijk vanaf de steiger van café Opoe.
Oostzaan, Mw. van der Vliet-Lagerweij; Aantekening Jaagpad, impressie – donderdag 25 augustus 2005
Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl
De echtgenoot/vader is Maarten Gerrit van der Vliet, afkomstig van Texel, woonachtig geweest aan de Aalsmeerweg. Kunstschilder, overleden in 1966. Het schilderij van zijn hand met zicht op café Opoe en het Nieuwe Meer en Jaagpad, vanuit het Boschplan is afgedrukt.
Mw. van der Vliet-Lagerweij is opgegroeid in de Veerstraat, naast de school. Dochter Linda is geboren december 1950. Café Opoe (Meerzicht) wordt dan gedreven door Wim van de Zee en Nel van der Stoel, met zoon Theo. Nel is een befaamd naaktzwemster, zomer en winter. Op het munitiedepôt woont in een huis op nummer 200-201 de familie Dijkema, oud veldwachter (de laatste) van Sloten.
De molenaar op de Riekermolen is Cor van de Pouw Kraan, met vrouw en twee kinderen. Achteraan het Jaagpad (tegenwoordig: Driessen) woont een oud (koloniaal) soldaat met een Thaise vrouw en dochter Diana. De pont over de Ringvaart is van Piet Eilander, die op de Ringvaartdijk / hoek Koekoekslaan woont. De oversteek is voor fam. v.d. Vliet gratis. Zie hier de gehele kosmos van het westelijke deel van het Jaagpad in de periode van 1950 tot het einde in 1955.
Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl
Dit artikel als pdf-bestand: Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220,pdf
Het Jaagpad is een fiets- en voetpad langs de de Schinkel en Nieuwe Meer in het zuidwesten van Amsterdam.
(N.B. Door op de afbeeldingen te klikken kan een vergrote weergave worden getoond.)
De gekanaliseerde rivier de Schinkel loopt vanaf de Overtoomse Sluis naar het zuiden en gaat bij de Nieuwe Meersluizen over in de Nieuwe Meer, dit loopt verder in zuidwestelijke richting naar de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Oorspronkelijk was de Nieuwe Meer een uitloper van de Haarlemmermeer, waarvan een gedeelte ook wel Oude Meer werd genoemd.
Scheepvaart ten zuidwesten van Amsterdam
Vanaf de 14e eeuw waren deze wateren een belangrijke scheepvaartroute tussen Amsterdam en Aalsmeer en Leiden. Na de aanleg van de Kostverlorenwetering vanaf 1413 vanaf de Schinkel in noordoostelijke richting was er een vaarweg in de richting van Amsterdam. Het Aalsmeerder Veerhuis uit 1634 aan de Sloterkade 21-22 herinnert hier nog aan. Deze weg heette in de 17e eeuw ‘Schinkelwegh’.
Dam in de Schinkel
Tussen Amsterdam en Haarlem ontstond een conflict over de betaling van grafelijke tolrechten. Nadat op last van de Graaf van Holland in 1434 een dam in de Schinkel werd gelegd werd het rechtstreekse scheepvaartverkeer vanaf Amsterdam sterk bemoeilijkt. Over die dam werd in 1515 een overhaal gemaakt, ook wel overtoom genoemd, waar kleinere schepen overheen getrokken konden worden.
Overtoomse Sluis
Ten tijde van Lodewijk Napoleon werd er in 1809 ter plaatse van de overhaal een schutsluis aangelegd, de Overtoomse Sluis, waardoor er doorgaand scheepvaartverkeer mogelijk werd. Met het drukker worden van de scheepvaart werd omstreeks 1900 ook deze sluis een obstakel. In 1942 werd deze uiteindelijk vervangen door de Nieuwe Meersluis, die sindsdien de scheiding vormt tussen de Schinkel en de Nieuwe Meer. Het hoogteverschil in het waterpeil is 20 cm.
Jagen van schepen
Voor de komst van stoomschepen en motorschepen voeren er voornamelijk zeilschepen. Bij een gunstige windrichting konden deze zich zelf voortbewegen, maar bij tegenwind kon er op een smalle vaarweg niet gekruist worden en moesten de zeilschepen voortgetrokken, gejaagd, worden. Het jagen (voorttrekken) kon met behulp van een paard, maar als dit niet beschikbaar was werd ook mankracht ingezet.
Jaagpad
Ten behoeve van dit jagen van schepen werden op diverse plaatsen in Holland en elders langs de waterwegen jaagpaden aangelegd. Met de komst van de motorschepen raakten deze langzamerhand in onbruik. Maar op diverse plaatsen herinnert de naam Jaagpad nog aan deze geschiedenis. Dit geldt ook voor het Jaagpad aan de zuidwestkant van Amsterdam. Dit jaagpad is aangelegd in de het begin van de 19e eeuw, na de aanleg van de schutsluis bij de Overtoom. Het paste in het beleid van Lodewijk Napoleon in 1809 om de faciliteiten voor het scheepvaartverkeer te verbeteren. Er werd toen een deel van het buitendijkse land voor de Riekerpolder ingedijkt. Op de dijk werd het Jaagpad aangelegd. De oever van de Riekerpolder kwam hiermee zuidelijker te liggen dan voorheen. Een deel van het land buiten de polderkade was nu afgescheiden van de Nieuwe Meer. Bij het Huis te Vraag was al bebouwing langs de oever van de Schinkel, zodat daar niet gejaagd kon worden. Het Jaagpad begon bij het Huis te Vraag en liep door tot aan de oever van de Haarlemmermeer. Na de aanleg van de Ringvaart van de Haarlemmermeer eindigde het Jaagpad daar. Er was een pontje waarmee voetgangers konden oversteken naar de Haarlemmermeerpolder. Het jaagpad liep nu verder langs de oever van de Ringvaart verder in zuidwestelijke richting.
Wandelroute
Het Jaagpad had in het verleden ook al een functie als wandelroute voor Amsterdammers die een eindje buiten de stad wilden wandelen richting de Nieuwe Meer en/of het dorp Sloten. Vanaf de Overtoomse Sluis of later ook vanaf de Zeilstraatbrug (brug nr. 348) kon eerst de Sloterkade gevolgd worden tot de plek waar vroeger het Huis te Vraag stond. Dit stond aan de oever van de Schinkel nabij de plek waar de Sloterstraatweg in westelijke richting afboog. Dit deel van de Sloterweg heet sinds 1973 Rijnsburgstraat.
Huis te Vraag
De geschiedenis gaat terug tot minstens de 15e eeuw, toen hier een boerenhofstede stond. Volgens de legende zou Maximiliaan van Oostenrijk tijdens zijn pelgrimstocht langs de Heiligeweg naar de mirakelkerk in Amsterdam in 1489 de weg hebben gevraagd. Nadien stond er een handwijzer, waarna het buitenhuis eeuwenlang de naam ‘Huis te Vraag’ droeg. In de 18e eeuw was er een katoendrukkerij gevestigd. In de 19e eeuw raakte het huis in verval en in 1891 werd het in slechte staat verkerende huis gesloopt.
Scheepswerfje en café
Er kwamen een scheepswerfje en een rijtje woningen. Op de hoek met de Schinkel was een Café ‘Huis te Vraag’. Dit was gebouwd in 1907 en werd in 1965 gesloopt. Toen verdwenen ook de huizen en het scheepswerfje. In 1967 verrees op de plek hiervan het grote Kantoorgebouw ‘De Schinkel’.
Begraafplaats ‘Huis te Vraag’
Er naast ligt sinds 1891 de particuliere begraafplaats ‘Huis te Vraag’, waarin de naam van het vroegere huis voortleeft. Het terrein werd drie meter opgehoogd met 50.000 kubieke meter zand afkomstig uit Muiden. De begraafplaats werd gesloten in 1962, dat wil zeggen dat er niet meer begraven wordt, maar bleef bestaan. Het terrein met de voormalige aula werd sinds 1987 door enthousiaste cultuur- en natuurliefhebbers opgeknapt en is nu een prachtig stukje natuur.
Het terrein van Huis te Vraag is echter groter, achter de begraafplaats ligt nog een boomgaard en een weiland, de totale oppervlakte bedraagt circa 2,5 hectare. Het is een apart poldertje, met een eigen gemaal bij de zuidelijke punt van het driehoekige terrein.
Begin van het Jaagpad
Tussen het kantoorgebouw en de begraafplaats is het beginpunt van het Jaagpad. Van hieraf loopt er een smal pad tussen de oever van de Schinkel en het nog overgebleven stukje polderland naast de begraafplaats. Het zicht op de Schinkel wordt tegenwoordig grotendeels benomen door de woonschepen en -arken die hier afgemeerd liggen. Het is nu een woonbotenwijkje zo net buiten de stadsrand.
Spijtellaantje
Aan het einde van het weiland in het aparte poldertje staat nog een klein poldergemaal. Hier was vanaf 1885 een scheepswerfje van de heer Speidel. Het laantje er naar toe werd naar hem genoemd en is later verbasterd tot Spijtellaantje. De naam is in 1949 officieel vastgesteld. Hier was vroeger ook het ‘eerste brugje’ in het Jaagpad, een van de karakteristieke hoge brugjes met witte leuningen, waar Bernard Eilers in het begin van de twintigste eeuw mooie foto’s van maakte. Op de kaart uit 1900 is dit aangeduid met ‘brug 311’.
Ophaalbrug Riekerhaven
Daar voorbij gaat het pad langzamerhand omhoog naar de ophaalbrug over de Riekerhaven. Deze brug is gekomen op de plaats van het ’tweede brugje’ in het Jaagpad. Op de kaart uit 1900 is dit aangeduid met ‘brug 319’. De ophaalbrug (nr. 307) is naar een ontwerp van de bekende bruggenarchitect Piet Kramer en is gebouwd in 1950. De brug heeft geen officiële naam, maar werd wel ‘Riekerhavenbrug’ genoemd.
Nieuwe Meersluis
Ook voorbij de ophaalbrug liggen woonboten tot aan de afslag naar de sluis. De Nieuwe Meersluis is hier aangelegd vanaf 1937 en in gebruik genomen in 1942. Deze verving toen de oude Overtoomse Sluis uit 1809 die een flessehals voor het scheepvaartverkeer was geworden. Het gedeelte van de Schinkel waar deze zich langzamerhand verbreedde tot de Nieuwe Meer is de plek die de ontwerpers uiteindelijk geschikt achtten als locatie voor de nieuwe sluis. Dit nadat een eerder plan uit 1919 om de sluis in de Nieuwe Meer aan te leggen ongeschikt was bevonden.
Vijf hoge bruggen
Rechts van het Jaagpad, tegenover de sluis, ligt sinds 1956 het Sportpark Jaagpad (tennispark). Iets ten zuiden hiervan liggen de vijf hoge bruggen van de Ringweg, de Schipholspoorlijn en de metrolijn. Waar deze nu liggen was al in de jaren twintig-dertig de Ringspoordijk aangelegd die bestemd was als goederenspoorlijn. Deze is er in die vorm nooit gekomen en het oude dijklichaam is in de jaren zeventig opgegaan in de nieuwe spoorweg- en wegenstructuur. De huidige Schinkelbruggen zijn gebouwd in 1972 (Ringweg Zuid), de eerste spoorbrug in 1978, de metrobrug in 1990 en de tweede spoorbrug kwam gereed in 2015.
Poort naar de stad
De bruggen functioneren hier ook als een soort ‘stadspoort’. Er voorbij gaande kom je echt buiten de stad. Hier strekt zich ook het weidse uitzicht uit op de zich verbredende Nieuwe Meer. Aan de rechterkant, net ten zuiden van het huidige talud van de snelweg, stond tot in de jaren zestig de Uitspanning ‘Bella Vista’, adres Jaagpad 123 (voorheen A368). Aanvankelijk was de locatie voor de nieuw te bouwen Nieuwe Meersluis ten zuiden van Bella Vista. De vaargeul ligt dicht langs de oever. Er zou dan een dam door de Nieuwe Meer naar de Koenenkade zijn gekomen. Op een kaart uit 1922 is deze aangeduid. In 1923 ontstond er discussie over de juiste locatie voor de sluis. Uiteindelijk is de sluis noordelijker gebouwd. Het wandel- en fietspad is hier aangelegd in de jaren dertig.
Riekerweg en Ons Buiten
Even verderop takt sinds 1936 naar rechts de Riekerweg af. Deze leidt naar de hoofdingang van het tuinpark ‘Ons Buiten’. Dit werd hier in 1927 aangelegd, nadat het van zijn oude locatie in de Baarsjespolder moest verdwijnen voor woningbouw. Van het oorspronkelijke tuinpark resteert nog ongeveer de helft, de noordelijke helft verdween voor het dijklichaam van de snelweg. Als compensatie is het tuinpark toen iets verder naar het westen uitgebreid. Vanaf het Jaagpad is het tuinpark niet toegankelijk en ook nauwelijks zichtbaar. Er ligt een dichtbegroeid bosperceel dat hier sinds de jaren zestig spontaan is gegroeid, het zogenaamde ‘Jaagpadbos’.
Sportvelden Famos
Voorheen lagen ten zuiden van het tuinpark vanaf 1922 sportvelden van de ‘Famos’ (Federatie Amsterdamse Middelbare scholieren voor Ontspanning en Sport), adres Jaagpad 129. Vanaf 1923 stond er ook een verenigingsgebouw. In 1925 kwam er een botenhuis bij en werden er tennisvelden aangelegd. Zij zijn begin jaren zestig verhuisd naar een modern sportpark elders. Het terrein is in 1962 opgespoten en verder verwilderd. Vervolgens is er een wilgenbos gegroeid.
Weids uitzicht
Aan de linkerkant is er een weids uitzicht op de Nieuwe Meer. Bij alle weersomstandigheden is het mooi. Bij goed zomerweer wordt er ook veel gezeild. De zeilsport is hier al in de eerste decennia van de 20e eeuw populair geworden. Aan de oost- en zuidoostkant van het water liggen diverse jachthavens. Tegenwoordig wordt er niet alleen op ‘klassieke wijze’ gezeild, maar ook met de surfplank. Het aantal motorboten is echter de laatste jaren groter geworden dan het aantal zeiljachten.
Zuidgrens van Sloten
Sinds de instelling van de gemeente Sloten in 1816 was de Nieuwe Meer de zuidelijke begrenzing. Op oude kaarten uit de 17e en 18e eeuw is te zien dat een deel van de Sloterban zich uitstrekte ten zuiden van de Nieuwe Meer, ten noorden van de Koenenkade, wat de grens met Rietwijkeroord (Ryckeroord) was. Daarentegen lag er ook een stukje van Nieuwer-Amstel ten noorden van de Nieuwe Meer. Ongeveer waar het Jaagpad nu in noordelijke richting afbuigt lag een stukje Nieuwer-Amstel, met daarin een ton, t.b.v. de scheepvaart.
Jac. P. Thijsse
De bekende schrijver, onderwijzer en natuurbeschermer Jacobus Pieter Thijsse (1865-1945) was in het begin van de 20e eeuw al een liefhebber van de Nieuwe Meer en de oeverlanden daarvan. Hij was gecharmeerd van de weidse uitzichten en de bloempracht in de bermen van het Jaagpad. In het Algemeen Handelsblad van 5 januari 1908 beschreef hij in een artikel over de ‘Parkenquaestie’: “Op deze manier krijgen we, zonder goote onkosten niet een park, maar een parklandschap met het Nieuwe Meer als centrale waterpartij”. Hij wordt ook wel beschouwd als geestelijk vader van het Amsterdamse Bos en De Oeverlanden.
In ‘De Groene Amsterdammer’ van 23 maart 1923 beschreef hij de schoonheid van dit gebied en pleitte voor het behoud. Dit onder andere naar aanleiding van de plannen voor de aanleg van een schutsluis in de Nieuwe Meer, die uiteindelijk, zoals Thijsse ook bepleitte, noordwestelijker, bij het uiteinde van de Schinkel werd aangelegd. Ter herinnering aan deze pionier in de natuurbescherming staat er langs de oever ‘Het bankje van Jac. P’. Dit is hier geplaatst door de Vereniging ‘De Oeverlanden Blijven’.
* Zie ook artikel: Het Nieuwe Meer
Einde van het Jaagpad
Het Jaagpad maakt enkele lichte bochten en na een lang recht stuk buigt het pad naar rechts en gaat over in de Riekerweg. Aan de rechterkant staat sinds de jaren vijftig het Riekergemaal, adres Jaagpad 160. Dit zorgt voor de bemaling van het overgebleven deel van de Riekerpolder. Voorbij dit gemaal liep het Jaagpad tot 1956 rechtdoor, waar nu een grote watervlakte is. Door het graven van deze plas is de lengte van het Jaagpad met een derde bekort. Voordat het plan voor de aanleg van de zandwinningsplas er kwam was er in het Algemeen Uitbreidings Plan van 1935 aanvankelijk sprake van dat langs de noordelijke oever sportvelden en volkstuinen zouden komen. Deze moesten met de wijziging van het AUP in 1950 plaatsmaken voor de uitbreiding van de Nieuwe Meer.
Riekerplas
Tussen 1954 en 1956 werd een flink stuk van het polderland van de Riekerpolder vergraven tot Riekerplas. Dit ten behoeve van de zandwinning voor het opspuiten van de tuinstad Osdorp. Door de zandwinning heeft de plas een diepte van zo’n dertig meter gekregen. Door het weggraven van het oude Jaagpad is de Riekerplas onderdeel van de Nieuwe Meer geworden. In de zomermaanden wordt hier veel met surfplanken gezeild.
* Zie ook artikel: De geschiedenis van de Oeverlanden
Het verdwenen Jaagpad
Langs het nu in het water verdwenen Jaagpad stonden nog diverse huizen. Het dichtst bij het huidige gemaal stond ongeveer 400 meter naar het westen het ‘Het Kruithuis’, het adres was Jaagpad 200-201 (voorheen A390). Hierachter lagen militaire magazijnen, die vermomd waren als boerderij. Er was een smalspoortje voor transport van materialen naar de oever met een steiger.
* Zie ook artikel: Herinneringen aan Jaagpad nr. 200 bij de Nieuwe Meer
* Zie ook artikel: Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220
Circa 250 meter naar het westen kwam er uit noordelijke richting uit de polder een uitwateringsloot, met daarover een voetgangersbrugje. Dit was het ‘derde brugje’ in het Jaagpad. Hierlangs werd het water vanaf de Riekermolen uitgepompt in de Nieuwe Meer.
Riekermolen
In 1636 werd door Dijkgraaf en Hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Rijnland aan de inwoners van Sloten, de Vrije Geer en Rieck vergunning verleend om hun landen te bepolderen en te bemalen met een “bequame achtkante wint watermolen”. De toen gebouwde Bovenwegsmolen, afgebrand en herbouwd in 1893, bemaalde de polder op windkracht tot de bouw van een motorgemaal naast de molen in 1932. In de loop van de 19e eeuw werd de polder en de molen ook Riekerpolder en Riekermolen genoemd, naar de aan de westzijde gelegen polder Rieck, die halverwege de 19e eeuw goeddeels door het Haarlemmermeer was verzwolgen. De polder, Sloter Bovenwegs Polder, Sloterbuitenpolder of Riekerpolder genaamd had een oppvervlakte van circa 395 hectare.
Toen de molen werd gebouwd stond deze op de polderkade langs de Nieuwe Meer. Na aanleg van het Jaagpad in de 19e eeuw kwam de polderkade een stuk zuidelijker te liggen, daardoor stond de molen ruim 300 meter ten noorden van het Jaagpad.
De schepradmolen werd vervijzeld in 1871 (scheprad vervangen door vijzel) en bleef in gebruik tot 1932, toen er naast een motorgemaaltje met een ruwoliemotor met centrifugaalpomp werd geplaatst. De molen werd als reserve achter de hand gehouden. Het gemaal werd aangedreven door een ruwolie-centrifugaalpomp. De architect was W.C. & K. de Wit.
De Riekermolen heeft hier ruim drie eeuwen gestaan, van 1636 tot 1956. Voor het vergraven van de Riekerpolder moest de molen verdwijnen. De goed onderhouden molen werd echter niet gesloopt, de gedemonteerde onderdelen werden vijf jaar later, in 1961, herbouwd aan de Amstel bij de Kalfjeslaan. De Riekermolen is hier nog steeds te bewonderen. Het gemaal aan de Riekerweg heeft de functie overgenomen van de vroegere Riekermolen. De Riekerpolder is in 1963 opgeheven als zelfstandig waterschap. Het adres van de Riekermolen werd aangeduid met A356. Als de Riekermolen er nu nog zou staan, zou hij midden in de Nieuwe Meer staan, ongeveer halverwege de route van de veerboot die ’s zomers over de Nieuwe Meer vaart.
* Zie ook artikel: Wat er nog rest van de Riekerpolder
Café Opoe
Nabij de uitwatering stond vanaf halverwege de 19e eeuw ‘Café Meerzicht’, ook ‘Café Opoe’ genoemd, het adres was Jaagpad 241 (voorheen A394). De bijnaam was ontleend aan de beheerster, Cornelia Jongbloed. In 1937 werd het oude kleine gebouw, na te zijn afgebrand, vervangen door nieuwbouw met twee etages. Voor de wandelaars langs de oever van de Nieuwe Meer was dit een geliefde uitspanning met een mooi uitzicht op de polder Meerzicht aan de overkant, nu onderdeel van het Amsterdamse Bos. In de zomer van 1956 was het voor het laatst open. Ook dit café moest wijken voor de zandwinning.
* Zie ook artikel: Het Jaagpad, Café Opoe
Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder
Het Jaagpad liep nog 300 meter door tot aan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Hier was een pontveer naar de overkant. Er naast lag nog een klein pontje, waar voetgangers konden worden overgezet naar de Nieuwe Meerdijk. Van hieraf kon je rechtsaf naar Badhoevedorp of linksaf in de richting van Schiphol gaan.
Erik Swierstra, augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
Informatie is ontleend aan
* het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl/archief/
* de beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam, zie ook: www.archief.amsterdam/beeldbank/
* de cultuurhistorische verkenning van het gebied groot amsterdamse bos; november 2017
Zie ook:
* www.slotenoudosdorp.nl/de-geschiedenis-van-de-oeverlanden/
* www.slotenoudosdorp.nl/het-nieuwe-meer/
Dit artikel als pdf-bestand: Het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer.pdf
In de weilanden achter Osdorp ligt de grafkelder van de familie Deckers. De bijzondere rustplaats wordt eindelijk een gemeentelijk monument.
Door: Patrick Meershoek – Het Parool; 6 maart 2018.
Game of Thrones in Osdorp. In de weilanden naast de Osdorperweg ligt onder een knoestige boom een kleine begraafplaats met een tiental verweerde stenen, overblijfselen uit de negentiende eeuw, toen op dezelfde plek een kleine kerk stond waar katholieken ongehinderd ter kerke konden gaan.
De kerk werd kort na de vorige eeuwwisseling afgebroken, maar de begraafplaats bleef al die jaren op dezelfde plek liggen, met als pronkstuk de grafkelder uit 1878 van de familie Deckers uit Heemstede.
Een magnifiek beeldhouwwerk, zegt Margriet de Roever over de fraai versierde grafkelder in de weilanden. De Roever is deskundige op het gebied van funerair erfgoed, deed uitgebreid onderzoek naar begraafplaatsen in Amsterdam en dook ook in de geschiedenis van de kleine grafheuvel in Osdorp.
“Het familiegraf is gemaakt door Johannes Schumaker, een beroemde steenhouwer uit Den Bosch. Dit is het enige grafmonument van zijn hand boven de grote rivieren. We moeten daar echt ontzettend zuinig op zijn.”
Dat is precies de bedoeling van het stadsdeel Nieuw-West, dat al enkele jaren geleden het voornemen uitsprak de grafheuvel tot gemeentelijk monument uit te roepen.
Dat leidde echter tot verzet van de katholieke parochie in Halfweg, de eigenaar van de grond. Die speelde met de gedachte de graven naar Halfweg te verhuizen en de grond voor veel geld te verkopen.
Buitenveldert en Bilderdijkpark
Dat plan is nu helemaal van tafel, met dank aan de nazaten van de familie Deckers die eigenaar zijn van de grafkelder en er niet over piekerden hun voorouders postuum naar een nieuwe rustplaats te verkassen.
De eerste bewoner van het familiegraf was Aleide Deckers-Schaar, die er na haar overlijden op 36-jarige leeftijd op 14 februari 1878 in werd begraven. Haar echtgenoot Alphonse volgde haar in 1909.
De Roever prijst de begraafplaats als een waardevolle herinnering aan de godsdiensthistorie in Amsterdam en omstreken. Na de reformatie was het katholieken niet toegestaan nieuwe begraafplaatsen in de stad aan te leggen.
Een nieuwe wet in 1830 bracht daar verandering in, en in korte tijd verschenen katholieke kerkhoven in het huidige Buitenveldert en bij het huidige Bilderdijkpark.
In Osdorp ondernam de pastoor van de Pancratiuskerk vanaf 1845 ook stappen om een begraafplaats te realiseren. Het plaatselijke bestuur wist dat nog tien jaar tegen te houden, maar in 1854 werd het kerkhof alsnog in gebruik genomen.
Na de drooglegging van de Akerpolder en de Osdorperpolder groeide de bevolking snel. Architect Jan Stuyt kreeg opdracht een nieuw kerkgebouw neer te zetten in het nabijgelegen Sloten, waarna de kerk in Osdorp werd afgebroken.
Geweldige neus voor wijn
Opmerkelijk is dat ook na de afbraak van de kerk de graftombe van de familie Deckers in gebruik bleef. Aleide en Alphonse kregen gezelschap van hun kinderen Isabella, Johannes en Maria en als laatste hun kleindochter Mieke, die in 1969 werd bijgezet.
Daarna bleef het halve eeuw rustig, tot vorig jaar de politiek filosoof Jeroen Buve na zijn overlijden in zijn woonplaats Deventer naar Osdorp werd overgebracht om tussen de weilanden zijn laatste rustplaats te vinden.
Buve was de kleinzoon van Mieke, vertelt zoon Sybrand. “Mijn vader was erg gesteld op zijn grootmoeder, vandaar de wens om in het graf van zijn voorouders te worden bijgezet.”
Dat gebeurde in september, in het bijzijn van Philippe Bär, oud-bisschop van Rotterdam, met wie Buve goed bevriend was. Sybrand Buve spreekt van een indrukwekkende uitvaart, met ‘enkele toespraken te velde’ en een uitgebreide nabeschouwing in de nabijgelegen brouwerij De Zeven Deugden.
Op het familiewapen van de Deckers staat een koe, maar het geslacht maakte zijn fortuin in de wijnhandel, zegt Sybrand Buve. “Het was katholieke bourgeoisie. Volgens de overlevering ging de overgrootmoeder van mijn vader als twaalfjarig meisje met haar vader mee naar Frankrijk omdat zij een geweldige neus had voor goede wijn. Als zij knikte, werd de wijn aangekocht.”
Over de vraag of hij ook in Osdorp wil eindigen, heeft Sybrand Buve nog niet nagedacht. “Het zou fantastisch zijn als er iets omheen kan worden aangelegd. Een mooi park. Het zou zonde zijn als ze de boel zouden volbouwen.”
Van: www.parool.nl/nieuws/katholieke-kerk-werd-gesloopt-begraafplaats-bleef~bcdb4271/
Kalender is een ontdekkingstocht door het verleden van de provincie
Ook diverse gebeurtenissen in de vroegere gemeente Sloten komen voor in de kalender.
Oneindig Noord-Holland heeft er sinds kort een nieuwe rubriek bij: een uitgebreide historische kalender van onze provincie. Op de kalender kun je per dag zien wat er in het verleden gebeurd is.
De afgelopen maanden heeft de redactie van Oneindig Noord-Holland achter de schermen gewerkt aan het verzamelen van historische gebeurtenissen uit de provincie. Het resultaat mag er zijn. Sinds kort kun je in onze nieuwe kalender zien wat er per dag in het verleden gebeurd is.
Denk aan de overstroming van West-Friesland (5 november 1675), de arrestatie van verzetsheldin Hannie Schaft (21 maart 1945) of Alkmaar ontzet (8 oktober 1573). Ook data aangedragen door de Provincie Noord-Holland, verschillende musea en historische verenigingen zijn in de kalender verwerkt.
Benieuwd wat er vandaag in het verleden is gebeurd? Je kunt hier een kijkje nemen in de historische kalender. Elke keer als je de kalender opent, krijg je bovendien nieuwe gebeurtenissen te zien. Op sommige dagen is door de eeuwen heen immers meer gebeurd dan op andere. Zo is de kalender bij elk bezoek weer anders.
Waar je op sommige dagen meerdere gebeurtenissen kunt vinden, zijn andere dagen in de kalender juist nog leeg. Omdat we willen dat het een kalender van en voor alle Noord-Hollanders wordt, roepen we iedereen op suggesties aan te dragen. Stuur jouw datum uit het verleden op naar redactie@onh.nl, dan zorgen wij dat hij straks in de kalender te zien is.
Concordia Inter Nos was een woningbouwvereniging die aan het begin van de 20e eeuw werd opgericht in de voormalige gemeente Sloten om in Osdorp betaalbare en degelijke arbeiderswoningen te bouwen voor veenarbeiders en landarbeiders.
Het woningbezit werd in 1958 overgedragen aan de gemeente Amsterdam, waarna de vereniging werd geliquideerd.
Sociale woningbouw
Sociale woningbouw leek landelijk mogelijk geworden door invoering van de Woningwet in 1902. Sindsdien konden erkende instellingen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam waren, aanspraak maken op financiële steun van de rijksoverheid voor de bouw van woningwetwoningen. In vele gemeenten werden verenigingen opgericht om aanspraak te kunnen maken op deze rijksvoorschotten. Bij Koninklijk Besluit werd de vereniging op 14 maart 1919 toegelaten in de zin van de Woningwet. De vereniging Concordia Inter Nos maakte plannen voor de bouw van 28 woningen aan de Osdorperweg, verspreid over zeven blokken van vier arbeiderswoningen.
Het Rijk verleende hiervoor een voorschot van 12.000 gulden voor de grond en een van 170.000 gulden voor de bouw. In 1921 werden de woningen opgeleverd en waren ze gereed voor de verhuur. Inmiddels was de gemeente Sloten op 1 januari van dat jaar geannexeerd door de gemeente Amsterdam.
Verkoop
Woningbouwvereeniging Concordia Inter Nos beheerde en exploiteerde slechts 28 woningen in Osdorp. De veenderswoningen waren niet groter dan circa 76 m2, en beschikten niet over een doucheruimte.
Toen de bestuursleden van de kleine woningbouwvereniging medio jaren 50 worstelden met allerlei beheersproblemen, bleek dit voor het bestuur aanleiding om de woningen aan te bieden aan de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam. In 1958 kreeg dit zijn beslag.
Renovatie
In 1985 startten gesprekken tussen de bewonerscommissie en het Woningbedrijf Westelijke Tuinsteden over een verbeteringsprogramma voor de woningen. De bewoners wilden niet akkoord gaan met de huurverhoging die uit het plan voortvloeide. Vervolgens werd overgestapt op een plan voor groot onderhoud, dat een tekort opleverde van 250.000 gulden, waar het gemeentebestuur desalniettemin in 1987 mee instemde.
Tijdens de verdere uitwerking van het plan werd de fundering van de woningen nader onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat deze was verrot; de woningen rustten niet of nauwelijks meer op de palen. Herstel van de fundering maakte de totale verbouwkosten te hoog.
Terugkeer
Deze stijging kon niet in de huren worden doorberekend. Bovendien werd renovatie dan duurder dan vervangende nieuwbouw, en zou in dat geval voor alle bewoners herplaatsing noodzakelijk zijn. Na de nodige discussie en bemiddeling tussen het Woningbedrijf en de huurders gingen de bewoners akkoord met sloop en vervangende nieuwbouw, mits zij allemaal konden terugkeren in de nieuwe woningen op deze plek.
Sloop en nieuwbouw
Na sloop van de 28 woningen werden in 1991 in totaal 28 woningen teruggebouwd aan de Osdorperweg: 24 woningen met stadsvernieuwingshuren en vier premie-A koopwoningen. De bewoners en de stadsdeelraad Osdorp konden zich hiermee verenigen. In verband met de aanleg van de Westrandweg kon één blokje van vier woningen niet op dezelfde plaats worden teruggebouwd. Daarom werd dit blokje op een nog onbebouwde kavel iets noordelijker hiervan gebouwd, nl. de koopwoningen met de huisnrs. 900-906.
Woningcorporatie
Het Gemeentelijk Woningbedrijf Amsterdam werd in 1994 geprivatiseerd in de Stichting Het Woningbedrijf Amsterdam. Tussen 2004 en 2014 fuseerde deze stichting met woningcorporaties in Amsterdam, Almere, Haarlem, Haarlemmermeer, Noord-Kennemerland en Weesp tot de huidige Stichting Ymere, waardoor een van de grootste woningcorporaties van Nederland ontstond. De woningen op deze plek werden daardoor sindsdien verhuurd door deze woningcorporatie. Enkele huurwoningen zijn inmiddels verkocht.
Bronnen, noten en/of referenties
Het begint met wonen : Ymere – wonen, leven, groeien, Uitgeverij THOTH Bussum, Amsterdam 2008
Dit artikel is overgenomen van Wikipedia – juli 2020.
Zie ook: https://nl.wikipedia.org/wiki/Concordia_Inter_Nos
Plan voor nieuwbouwwijk met 135 woningen
Het had niet veel gescheeld, of de dorpskern van Sloten was 100 jaar geleden aan de oostzijde uitgebreid met een woonwijk met 135 woningen. Om dat doel te bereiken werd in 1919 speciaal daarvoor de ‘Woningbouwvereeniging Sloten’ opgericht. Deze stelde zich ten doel om een compacte wijk met 135 laagbouwwoningen te bouwen op het terrein aan de noordzijde van de Sloterweg tussen Ditlaar en huisnummer 1104. Dat het plan drie jaar later moest worden afgeblazen had niet alleen te maken met de veranderde subsidieregeling voor sociale woningbouw, maar vooral omdat Amsterdam heel andere regels stelde aan deze nieuwbouw dan de voormalige gemeente Sloten vóór de annexatie op 1 januari 1921.
Onthullend archief geopend
Bij de opheffing van de St. Jozefschool in Sloten in 1988 kwam min of meer toevallig het archief van de ‘Woningbouwvereeniging Sloten’ boven tafel. Het pakket betreft de periode december 1919 tot en met februari 1923.
De archiefstukken bevatten de unieke en wellicht thans geheel vergeten historie van de woningbouwplannen die in deze ruim drie jaar werden nagestreefd op de weilanden ten oosten van de dorpskern van Sloten.
Hoe had het dorp Sloten er uitgezien als deze plannen wél waren doorgegaan? Lees deze boeiende historie van de plannenmakers uit het Sloten van 100 jaar terug, met drie dorpsnotabelen in de hoofdrol waarvan schoolhoofd H.J. Schuss als secretaris o.a. borg heeft gestaan voor het veilig stellen van dit complete en onthullende archief.
Theo Durenkamp, 1 juli 2020.
Voor de uitgebreidere versie van dit artikel, met meer illustraties en ook de geschiedenis van de ‘Woningbouwvereeniging Sloten’, zie: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/annexatie-verhindert-dorpsuitbreiding-sloten
Vanaf de ontdekking van dit archief in 1988 hebben deze stukken als het ware liggen wachten op openbaring. En nu, na 32 jaar is het dan zo ver om deze gegevens en hun tekeningen van 100 jaar geleden te openbaren.
Na bestudering van al het materiaal ontvouwde zich het verhaal van een te bouwen woonwijk die er nooit kwam. Was hij er wél gekomen, dan was het nu wellicht een gemeentelijk monument. En dan waren de huizen aan de binnenzijde vast en zeker aangepast aan de huidige eisen. En wie weet was er dan nog wel tenminste één woning waarvan de ‘kamer-en-suite’ niet was doorgebroken, alleen maar omdat de bewoners die oude sfeer juist wilden bewaren. Het heeft echter niet zo mogen zijn. Op nagenoeg hetzelfde oppervlak staat nu nieuwbouw die vanuit de stad tegen het dorp is uitgerold. En langs de Sloterweg staan nu huizen die na 1923 zijn gebouwd op de weilanden ter weerszijden van boerderij Rijnhof die later zelf ook van gedaante is veranderd, maar nog steeds met zijn voorgevel dusdanig naar voren staat dat het verkeer er ook nù nog met een flauwe bocht om heen moet, net als 100 jaar geleden…
Woningbouwvereniging van start
Op 17 december 1919 werd de ‘Woningbouwvereeniging Sloten’ opgericht die vervolgens op 10 februari 1920 koninklijke goedkeuring verkreeg. De statuten vermelden dat de vereniging in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting werkzaam wil zijn. Het bestuur van de vereniging, die 8 leden telt, bestaat uit drie dorpsnotabelen:
– dokter L.A. Faber Jr. als voorzitter, wonend Sloten A 249 (thans Sloterweg 1301),
– schoolhoofd H.J. Schuss als secretaris, wonend Sloten A 173 (thans Sloterweg 1190), en
– makelaar C. Onkenhout als penningmeester, wonend Sloten A 157 (thans Sloterweg 1199).
In een brief van 10 maart 1920 laten de architecten Jan Gratama en Gerrit Versteeg weten mee te willen werken aan het plan door het leveren van alle tekeningen en bescheiden die nodig zijn voor het verkrijgen van regeringssteun. Hun brief eindigt met de zin: “Honorarium hiervoor geschat op ƒ 500.- uit te betalen wanneer de bouw onverhoopt niet doorgaat, mits de kas uwer vereeniging dit toelaat.” Dat laatste is niet voor niets een veilige toevoeging, want het avontuur voor een nieuw te bouwen woonwijk blijkt niet over rozen te gaan…
Voortvarend ontwerp
Al binnen een half jaar nadat beide architecten de opdracht hebben aanvaard (maart 1920) ligt er een compleet pakket aan bouwtekeningen. Het gaat dan om zowel de diverse plattegronden van het terrein waarop gebouwd gaat worden als de tekeningen van de vier verschillende types huizen, elk met voor-, achter- en zijaanzicht en hun plattegronden van beide verdiepingen.
Het nieuwbouwproject zoals dat was gesitueerd aan de oostzijde van de dorpskern van Sloten. De architecten zijn zo vrij geweest ook alvast de nodige ontsluitingswegen in te tekenen aan de noordzijde van de dorpskern, waaronder een zijweg van de Sloterweg over het perceel van Bakkerij Griffioen, toen de nummers 1208 t/m 1212 nog onbebouwd waren.
Sloten krijgt ‘Amsterdamse Schoolstijl’
Jan Gratama is met name bekend om zijn ontwerpen voor woonblokken in Betondorp, de Olympiabuurt en de Transvaalbuurt. Tussen 1914 en 1930 werkte hij veel samen met Gerrit Versteeg en had hij een positie in diverse schoonheidscommissies in Amsterdam. Vanuit die positie én als voorzitter van Architectura et Amicitia had hij een enorme invloed op de invulling van de nieuw te bouwen wijken in Amsterdam. Gratama was het ook die de term ‘Amsterdamse School‘ als eerste gebruikte voor deze zo bekend geworden architectonische bouwstijl. Zijn opvatting over een woningontwerp vinden we dan ook duidelijk terug in de ontwerptekeningen voor deze in Sloten te bouwen arbeiderswoningen, zoals ze worden aangeduid. De hele wijk is gebaseerd op het typische ontwerp dat zo kenmerkend is voor de jaren 20: een dakpartij die laag begint en via een knik hoog doorloopt met onder het midden van de dakhoogte een minimale dakkapel voor de slaapkamerramen.
Eén van de vier woningtypes die gepland staan als rijtjeswoning of twee onder één kap.
Geen badkamer
De 135 woningen zijn verdeeld over 4 verschillende woningtypes die weinig van elkaar afwijken: op de begane grond een dubbele woonkamer met schuifdeuren (‘kamer-en-suite’), keuken en toilet, op de verdieping 3 slaapkamers en een berging. Opvallend is het ontbreken van een badkamer, voor die tijd echter heel normaal! Het huis telt slechts één kraan: in de keuken! Waren deze huizen daadwerkelijk gebouwd, dan zou de berging op de bovenverdieping later zeker zijn omgebouwd tot badkamer, zoals met dit type woningen elders inmiddels overal is gebeurd.
Grondaankoop
Het bouwterrein dat de woningbouwvereniging op het oog heeft is de grond van Slotenaar Willem van der Laan van Boerderij Rijnhof. Hij heeft zijn veehouderij op de weilanden aan de Sloterweg tussen waar nu de Ditlaar als zijweg uitkomt en het huis op nummer 1104. Zijn hele kavel bedraagt 14 ha en loopt als een langgerekt smal perceel van bijna 1 km in noordelijke richting helemaal door tot aan het water van de Slotervaart. Uit een brief van de heer Vermeer van Publieke Werken blijkt dat in eerste instantie de grondoverdracht begroot is op ƒ 106.272,-, maar later gaat hij akkoord met een bedrag van ƒ 95.000.-, hoewel ook dan nog wordt gesproken van een te hoog bedrag. In de koopakte zal daarbij de bepaling worden opgenomen dat in de aanloop naar de bouw de diverse bouwmaterialen alvast op het boerenerf mogen worden opgeslagen. Uit diezelfde brief blijkt ook dat aanvankelijk het plan bestond om boerderij Rijnhof te handhaven, wellicht ten koste van een aantal woningen. Maar de heer Vermeer van Publieke Werken schrijft “dat van de zijde der Gemeente bezwaar bestaat tegen de … voorgestelde transactie, ook omdat het behoud van een veeboerderij bij een te stichten complex woningen niet gewenscht wordt geacht.”
Woonwijk met school
Overigens wordt van de aangekochte grond slechts een kwart bebouwd, nl. het gedeelte dat direct grenst aan de Sloterweg. Volgens de opgeleverde plattegronden zou voor dit plan boerderij Rijnhof moeten wijken. Alle overige bebouwing was er toen nog niet. Het reeds bestaande woonhuis op 1104 wordt gespaard, maar wellicht niet van harte, want de nieuwbouwwijk wordt er a.h.w. omheen gedrapeerd. Op deze wijze beslaat het bouwterrein een breedte van 150 meter langs de noordzijde van de Sloterweg en heeft het een diepte van 225 meter.
Zo te zien hebben alle 135 woningen een kleine voortuin plus achtertuin en in het hart van het plan is zelfs een school opgenomen. Niet duidelijk is of het hier gaat om een nieuw te stichten school of dat het een vervanging betreft van de reeds bestaande openbare school. Ook is het mogelijk dat het hier gaat om een nieuw te stichten r.k. meisjesschool. Daar was nl. in deze tijd sprake van vanwege de ontwikkeling van het leerlingenaantal op de St. Jozefschool die in 1914 als nieuwgebouwde gemengde school van start ging.
Eerste tegenslagen
Op 10 juni 1921 schrijft architect Jan Gratama aan de woningbouwvereniging dat hij nodig met het bestuur wil overleggen: “Er zijn belangrijke punten te bespreken, o.a. zullen de woningtypen kleiner gemaakt moeten worden in verband met de jongste circulaire van den Minister.”
Op 29 juli 1921 deelt Gratama aan de woningbouwvereniging mee dat hij bij de Gemeentelijke Woningdienst van Amsterdam heeft geïnformeerd naar de vorderingen rond de aankoop van de grond door de gemeente. Immers, sinds 1 januari 1921 heeft de Woningbouwvereeniging Sloten niet meer van doen met de Gemeente Sloten, maar met Amsterdam dat de omliggende gemeenten zojuist heeft geannexeerd. De Commissie van Bijstand is tegen de grondaankoop, de wethouder Publieke Werken vóór. Dit betekent, schat Gratama in, dat B&W aan de gemeenteraad hoogstwaarschijnlijk wel een voorstel tot aankoop zullen indienen. Maar dan volgt de domper in zijn brief:
“Zooals u echter weet, zal de Minister voorloopig geen woningbouwaanvragen meer behandelen, in verband met de 90.000 die onder handen zijn, zodat ik vermoed, dat de bouw in Sloten nog wel niet spoedig tot stand zal komen. Wij zullen echter eerst afwachten of de grond door de Gemeente aangekocht wordt of niet.”
Grondperikelen
Begin 1922 benadert ‘Woningbouwvereeniging Sloten’ de gemeente opnieuw, nu om bezwaar aan te tekenen tegen de wijze waarop de gemeente eisen stelt aan de overdracht van de grond. De gemeente vindt de gevraagde grondprijs te hoog en wil bovendien het bouwterrein namelijk flink ophogen, waardoor het project financieel onhaalbaar wordt. Namens de vereniging schrijft de secretaris, de heer Schuss:
“De plannen zijn hangende gebleven doordat Publieke Werken de prijs van den grond te hoog vond. Volgens ons inzicht was dat niet het geval. De koopprijs voor den grond was voor bouwterrein in de onmiddellijke omgeving van Amsterdam zelfs laag. Dat de grond te duur zou worden was grootendeels het gevolg daarvan dat P.W. het noodig oordeelde evenveel op te hoogen als in Amsterdam, hetgeen volgens ons inzicht hier niet alleen onnoodig, doch zelfs ongewenscht is omdat daardoor het nieuwe complex ver boven het niveau van de omringende bebouwing zou komen te liggen. De door P.W. gewenschte ophooging zou de prijs van den grond met vele honderden procenten verhoogen en op een bedrag brengen, waarbij de oorspronkelijke koopprijs geheel in het niet valt. Doordat de gemeente niet tot aankoop van den grond heeft willen overgaan zijn onze plannen tot een dood punt gekomen.”
Architect Jan Gratama laat op 5 april 1922 in een brief aan de heer Schuss weten dat de voorbereiding op de woningbouw al geruime tijd stil ligt, omdat de aanvraag tot grondaankoop nog steeds niet bij de gemeenteraad is ingediend. De reden? B&W zijn vóór aankoop, de Commissie van Bijstand is tegen. Gratama voegt er aan toe dat door de algemene stagnatie in de volkswoningbouw en in verband met de vermindering van de rijkssubsidie ook het plan Sloten voorlopig moet blijven rusten.
Annexatie: de doodsteek
Later in 1922 zet dokter Faber in een brief aan de directeur van Publieke Werken alle perikelen rond de stilstand van het bouwplan nog eens op een rij. Hij herinnert aan eerdere onderhandelingen over de overdracht van 14 ha weiland door grondeigenaar Van der Laan uit de periode van vóór de annexatie:
“Reeds voor de annexatie waren deze onderhandelingen begonnen naar aanleiding van een plan tot den bouw van 128 arbeiderswoningen in verschillende typen. Ware de annexatie niet tusschen beide gekomen, dan zou de voormalige gemeente Sloten, overtuigd van de belangrijkheid en noodzakelijkheid daarvan deze plannen zonder twijfel hebben gesteund en zouden thans de vele woningzoekenden uit het plattelandsgedeelte een behoorlijk onderdak hebben gevonden. De annexatie maakte het echter nodig dat de grond niet door de bouwvereeniging zelf werd gekocht, maar dat dit moest worden overgelaten aan Publieke Werken, omdat de bouwvereeniging alleen het voorschot kon krijgen, indien de grond door de gemeente in erfpacht werd gegeven. Het feit dat deze verplichting den aankoop uit onze handen deed geven maakt dat onze bouwvereeniging niet alleen werkeloos moet toezien, maar de vele woningzoekenden moet teleurstellen en hen moest meedeelen dat dit de gevolgen van de annexatie zijn. Waar wij van alle kanten hierover klachten krijgen, voelen wij ons genoodzaakt U te verzoeken ons te willen mededeelen in welk stadium de plannen tot aankoop zijn en zóo deze zijn verworpen welke weg wij moeten inslaan om tot de zoo noodige bouw der arbeiderswoningen te kunnen overgaan.”
Einde sociale woningbouw
Het laatste bericht van architect Gratama aan dokter Faber is zijn brief van 29 januari 1923 waarin hij meldt Willem van der Laan op bezoek te hebben gehad die kwam informeren of er nog een mogelijkheid van bouwen was.
Gratama ziet onder de huidige omstandigheden nog maar één mogelijkheid: “Ik voor mij geloof dat de eenige mogelijkheid zou bestaan in een opzet, waarbij niet gerekend wordt op geldelijke steun van Rijk en Gemeente, omdat nu in Amsterdam ook arbeiderswoningen gebouwd worden zonder steun. Dat wil dus zeggen dat de huren volledig de onkosten moeten dekken. Alvorens ik hier echter moeite voor doe, zou ik gaarne van uw Bestuur vernemen of het nog gewenscht acht, dat deze woningen op dat terrein gebouwd worden.”
Opheffing vereniging
Hiermee is duidelijk dat niet alleen de annexatie, maar nu ook nog eens het overheidsbeleid met betrekking tot sociale woningbouw geen kansen meer biedt voor gesubsidieerde woningbouw. Het laatste archiefstuk is dan ook het formulier aan de Kamer van Koophandel waarmee de opheffing van de ‘Woningbouwvereeniging Sloten’ per 2 februari 1923 definitief wordt bezegeld.
Na ruim 3 jaar plannenmakerij verdwijnt het woningbouwplan voor 135 woningen dus voorgoed in het archief. Pas zo’n 60 jaar later zou het voor het eerst weer mogelijk worden om een nieuwe woonwijk van enige omvang tegen de dorpskern aan te bouwen, maar dan aan de noordwestzijde van het dorp op een braakliggend terrein aan de Osdorperweg hoek Vrije Geer.
Van: www.theodurenkamp.nl; juli 2020.
Voor het volledige artikel met alle illustraties zie: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/annexatie-verhindert-dorpsuitbreiding-sloten
Door: Paul Kroes
Meer dan 60 jaar al markeert een rode duikboot met witte flanken het erf van de familie Van der Veldt aan de Sloterweg. Een echte blikvanger. Het piepkleine vaartuig figureerde in 1978 in een opzienbarende televisie-uitzending.
Marja van der Veldt, geboren en getogen aan de Sloterweg, keek als kind dagelijks op een rode onderzeeboot uit. Die stond op het erf en was daar kort na de Tweede Wereldoorlog komen te staan door toedoen van haar vader. Een jaar of vijftien eerder, in 1932, was Jan van der Veldt in het koetshuis naast boerderij Fenix, waar hij woonde, begonnen met het repareren van auto’s. Aan de weg plaatste hij een Texaco-benzinepomp – de Sloterweg was destijds nog een belangrijke verbindingsweg. Het bedrijf breidde zich uit. Op het hooihuis plaatste hij een niet te missen bord met het opschrift ‘GARAGE’. Hij bouwde een loods op het erf en direct na de oorlog wierp hij zich op de handel in legervoertuigen.
Hij schreef in op aanbestedingen van de overheid om achtergebleven oorlogsmaterieel te verwijderen. Van der Veldt hielp hij mee Limburgse wegen op te ruimen en kreeg de opdracht om de Waalhaven in Rotterdam schoon te maken. Daar deed hij een macabere vondst. Hij bracht een onderzeeboot boven water. Een scherp gesneden vaartuig, egaal grijs met een indrukwekkende haaienkop en kogelgaten in de romp. Het bleek een eenpersoons onderzeeboot van Duitse makelij, bekend onder de naam Biber (bever). Naar verluidt zat de piloot er nog in. De onderzeeboot kon twee torpedo’s aan zijn flanken dragen, maar die ontbraken. Afgeschoten in het oorlogsgeweld.
Al bij de eerste aanblik van de Biber moet bij hem het idee zijn ontstaan de onderzeeboot te gebruiken als blikvanger voor zijn bedrijf. Jan van der Veldt kon nogal impulsief zijn. Zo kocht hij rond 1950 samen met andere ondernemers vier mijnenvegers van de Deutsche Kriegsmarine, die hij dwars door Amsterdam naar de Ringvaart liet varen, waar ze een paar jaar aangemeerd lagen. Voor de scheepsmotoren had hij een bestemming, de schepen zijn later gesloopt. Ook reed hij een poos rond in een zwartgeverfde New Yorkse taxi die dienst had gedaan als begrafenisauto.
Cockpit
Hij bracht de onderzeeboot naar zijn erf, verwijderde de oorlogskleuren, schilderde hem in de kleuren rood en wit en schreef er zijn naam op. Op de punt van het vaartuig kwam Fenix te staan. Fenix: zoals de boerderij, die in het verleden tweemaal door brand getroffen werd en beide keren uit de as herrees. Geblakerde staanders in het hooihuis getuigden daar nog van tot de sloop van de boerderij, midden jaren zeventig. De naam Fenix was ook een eerbetoon aan de wederopbouw van naoorlogs Nederland.
Het vaartuig kreeg een prominente plek aan de weg, eerst op zijn buik in het gras, later op een sokkel. Tot op de dag van vandaag staat hij op het erf (waar nu zoon Frank van der Veldt een bedrijf heeft) – een opvallend baken. Vader Jan wilde de mini-onderzeeër beslist niet kwijt. Zijn kinderen, hun vriendjes uit de buurt en neefjes en nichtjes speelden erin.
De Biber was 8,85 meter lang, 1,57 meter breed en 1,42 meter hoog en werd in 1944 gebouwd in het Noord-Duitse Lübeck. De bestuurdersruimte was klein en benauwd. Het verblijf in de nauwe cockpit moet voor een volwassen man hoogst onaangenaam zijn geweest. Er was nauwelijks ruimte om te manoeuvreren, laat staan om te eten of te ontlasten.
Ruim 300 zijn er ingezet. De vaartuigjes hadden een actieradius van slechts twaalf zeemijl. Meestal moesten ze door andere schepen tot vlak bij de plek van actie worden gesleept. De maximale duik was twintig meter en de piloot had voor 45 minuten zuurstof. Bibers werden onder meer ingezet in de Westerschelde om vrachtschepen naar de haven van Antwerpen tot zinken te brengen, en in de Maas bij een poging de Maasbrug bij Nijmegen te saboteren.
De Duitsers hadden haast gemaakt met de productie en dat resulteerde in een inferieur vaartuig. De Biber was dan ook weinig succesvol. Twee derde van de piloten kwam om het leven, behalve door vijandelijk vuur ook door zuurstoftekort of koolmonoxidevergiftiging. Feitelijk was elke missie een Himmelfahrtskommando.
Caransa
In 1978 haalde de rode Biber aan de Sloterweg onverwacht het nieuws. Het was kort na de vrijlating van de ontvoerde Maup Caransa, een vastgoedondernemer waar Jan van der Veldt ook wel eens zaken mee deed. Journalist Henk van der Meijden kwam op het idee de helderziende Peter Hurkos samen met Caransa in een taxi te laten rondrijden om zodoende de plek op te sporen waar Caransa moest hebben vastgezeten. De rit door Amsterdam en omgeving werd rechtstreeks op televisie uitgezonden.
Op de Sloterweg liet Hurkos de auto stoppen bij het erf van Van der Veldt. Camera en lampen richtten zich op de rode onderzeeboot. Caransa was in de onderzeeboot vastgehouden, beweerde Hurkos. De uitzending was zo goed bekeken en het onderwerp had zoveel losgemaakt dat het dagenlang zwart zag van de mensen die het duikbootje met eigen ogen wilden zien. De Sloterweg raakte totaal geblokkeerd. Later verklaarde de taxichauffeur dat hij een paar dagen eerder dezelfde rit al drie keer met de helderziende gemaakt had. Hurkos verzon maar wat.
Paul Kroes schreef met Jan en Kees Loogman en Kees Schelling ‘Rond de Sloterbrug’. Dit artikel is gebaseerd op zijn verhaal over de rode onderzeeboot in dit boek. Bestellen via www.ronddesloterbrug.nl en te koop bij boekhandel Meck & Holt in Amsterdam-Osdorp en boekhandel Jaspers in Badhoevedorp.
Uit: Ons Amsterdam, mei 2020.
Van: https://onsamsterdam.nl/onderzeeboot-sloterweg-jan-van-der-veldt-deed-een-macabere-vondst
Mr. J.H. van den Hoek Ostende
Uit: Amstelodamum – januari 1970, pagina’s 9 t/m 15.
In mijn artikel over boringen naar drinkwater in Amsterdam (1) schreef ik, dat deze putboringen hun betekenis verloren, toen op 12 december 1853 de Duinwatermaatschappij de hoofdstad van zuiver drinkwater begon te voorzien. Ten behoeve van de watervoorziening van brandweer, reiniging en industrie begon bovendien op 1 mei 1888 de Vechtwaterleiding te werken.
Op 1 mei 1896 kreeg Amsterdam, op dezelfde datum waarop de gemeente de Duinwatermaatschappij naastte, bij de gedeeltelijke annexatie van Nieuwer-Amstel tevens de beschikking over de bronwaterleiding van die gemeente, waarvan de prise d’eau zich bevindt op het terrein Westerveld aan de weg van Hilversum naar Laren.
Volgens de wet van 18 april 1874, S.64, tot regeling en voltooiing van het vestingstelsel, kwam intussen de stelling van Amsterdam tot stand. Deze omgaf de hoofdstad met een kring van 36 verdedigingswerken, ten dele verbonden door wallen, waarachter zich infanterie kon opstellen. De kring had een omtrek van 135 km en een gemiddelde straal van 12 km, zodat, mede door de voor de weerstandslijn te stellen inundaties, de hoofdstad bij de kracht der toenmalige vuurmonden niet gebombardeerd kon worden. De forten waren zodanig gebouwd, dat zij de toegangswegen naar Amsterdam met hun geschut konden afsluiten, zowel waterwegen, landwegen als spoorwegen.
De linie liep van Muiden over Weesp, Nigtevecht, Abcoude en Uithoorn naar Aalsmeer. Verder langs de z.g. vuurlijn door de Haarlemmermeerpolder over Hoofddorp naar Vijfhuizen. Dan in noordelijke richting over de Liede, Spaarndam, Velzen en Krommeniedijk maar Markenbinnen.
In oostelijke richting werd langs de zuidzijde van de Beemster benoorden Purmerend langs bij Edam weer de Zuiderzee bereikt. Werken bij Diemerdam, op Pampus en het vuurtoreneiland bij Durgerdam beschermden Amsterdam aan de zeezijde. Binnen de stelling woonden op 1 januari 1904 ruim 670.000 mensen. Aan militairen werd in oorlogstijd gerekend op 200.000 man. Met vluchtelingen mee berekende men de bevolking bij een beleg op een miljoen personen.
Het was een groot probleem om al deze mensen aan behoorlijk drinkwater te helpen, omdat de winplaatsen van de in de eerste alinea genoemde waterleidingen gelegen waren buiten, of wat die van het in normale omstandigheden niet voor consumptie bestemde Vechtwater betreft, aan de rand van de stelling van Amsterdam. Ook het pompstation te Wijk aan Zee, dat de Zaanstreek van water voorzag, lag buiten de kringstelling.
Was deze geheel ingesloten, dan konden slechts zij, die over regenbakken of Nortonpompen beschikten, op de gebruikelijke wijze in hun behoefte aan drinkwater voorzien. Ten einde een oplossing te vinden werd bij Koninklijk Besluit van 16 januari 1895, nr. 23, een staatscommissie ingesteld om te adviseren omtrent de vraag op welke wijze binnen de stelling van Amsterdam, in tijd van oorlog, voldoende zou kunnen worden voorzien in de behoefte aan drinkwater. Deze commissie bracht op 31 juli 1899 rapport uit aan Hare Majesteit de Koningin.(2)
De commissie herinnerde eerst aan de vroeger gezochte oplossingen. Gesteld was dat de bevolking bij de aanvang van een beleg water in voorraad zou moeten nemen, maar daartoe ontbraken haar de reservoirs. Dat gebrek aan regenbakken maakte ook het opvangen van hemelwater praktisch onmogelijk. Het boezemwater was onbruikbaar, daar het bij de gestelde inundaties zeker brak zou zijn. Ook het Vechtwater zou daardoor zout worden, zodat zelfs als de reservoirs nog zouden functioneren, dit water voor consumptie toch niet bruikbaar te maken zou zijn.
Distillatie van het zuiverste water binnen de stelling zou te veel van de door het beleg schaarse steenkolen vereisen. Het gebruik van een diepe polder, bijvoorbeeld de Lutkemeerpolder, de Bijlmermeerpolder of de Over-Amstelpolder, als reservoir voor drinkwater, moest worden afgekeurd wegens de onmogelijkheid tevoren het onreine polderwater geheel te verwijderen. De meeste kans van slagen had het werken met zoetwaterbassins, zoals er te Amsterdam zich enige onder pleinen en markten bevonden.(3)
Tien bassins met een gezamenlijke inhoud van 250.000 kubieke meter zouden nodig zijn, waarvan er twee geprojecteerd waren ten westen van de Hembrug aan de noordzijde van het Noordzeekanaal en acht aan de zuidzijde van dat kanaal in de Grote IJ-polder. Voor een periode van ongeveer drie maanden zou daarmee de behoefte aan water gedekt zijn. Maar omdat de vrees geuit werd, dat de bassins zouden scheuren, daar de bodem der IJ-polder nog inklonk, ging de aanleg van deze vijvers niet door. (4)
Een achtste oplossing was intussen beproefd. In 1887-1889 werden putboringen te Sloten en te Diemerdam gedaan tot diepten van 200 en 347 meter, maar zonder gunstig gevolg. Op verschillende punten werden Nortonpijpen geslagen, waarbij herhaaldelijk tussen 30 en 40 meter diepte water van redelijke hoedanigheid werd aangetroffen. Maar de hoeveelheid daarvan was beperkt, zodat men tot de conclusie kwam, dat door het slaan van Nortonpijpen slechts hier en daar in de locale behoefte aan drinkwater voorzien zou kunnen worden.
In 1890 leverde een tot 54 meter diepte uitgevoerde putboring bij de Nieuwe Meer water op, dat op grond van zijn scheikundige samenstelling voor drinkwater afgekeurd werd. De staatscommissie meende evenwel dat de mogelijkheden van de vindplaats bij de Nieuwe Meer onderschat waren. De productie van 100 kubieke meter water van een laag chloorgehalte per etmaal bij voortdurend pompen gedurende zeven dagen uit een bronbuis met een wijdte van 76 mm, wilde de commissie niet verwaarlozen.
Ingevolge haar voorstellen werd in 1897 nabij het fort aan de Nieuwe Meer (5) een tiental bronbuizen, wijd 76 mm, op een onderlinge afstand van dertig meter aangebracht. Op deze buizen werd gedurende drie maanden onafgebroken gepompt, waartoe ze door een leiding samen aan een stoompomp waren gekoppeld. Gedurende deze tijd werden steeds vijf kubieke meter per uur en per bron opgepompt, terwijl gedurende veertien dagen die hoeveelheid zelfs tot zes kubieke meter werd verhoogd.
In 1898 werden nog weer tien bronbuizen aangebracht met een middellijn van 125 mm en een onderlinge afstand van vijftig meter. Ook deze buizen werden onderling en aan een stoompomp verbonden en bleken op te leveren acht kubieke meter water per bron en per uur. In totaal werd ongeveer 3400 kubieke meter per dag verkregen. Bij het staken van het pompen keerde de waterstand na verloop van een dag weer tot het oorspronkelijke niveau terug.
Na onderzoek werd het ontijzerde water door de Geneeskundige Dienst der Landmacht en de inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in Noord-Holland geoordeeld geschikt te zijn als drinkwater. Bij een diepte van 55 meter doorboorde men achtereenvolgens veen, klei met schelpen en zand, leem en zand met grint.
Naar aanleiding van het rapport der Staatscommissie werd in 1901 in de Riekerpolder onder Sloten (6) begonnen met aardwerken, het maken van een aanlegsteiger en het bouwen van twee stokerswoningen en een machinistenwoning ten behoeve van de drinkwatervoorziening in de stelling van Amsterdam.(7) In 1902 en 1903 kwamen de ontijzeringsinrichting, de filters, de reinwaterkelder en het machinegebouw tot stand. In 1904 werd een bezinkvijver aangelegd.
In 1906 kwam de verbinding van de winplaats met het buizennet van de Gemeentewaterleidingen aan de orde. De Staatscommissie had een verbindingsbuis geprojecteerd langs de Sloterweg, de Slimmeweg (8) en de Uitweg naar de Haarlemmerweg, waar de aansluiting gedacht was aan de aanvoerleiding van het duinwater uit Leiduin. Later gaf men de voorkeur aan een verbindingsbuis langs de Sloterweg tot de Overtoomse schutsluis met een zinker door de Kostverlorenvaart en dan verder langs de Overtoom tot op de Nassaukade aansluiting werd verkregen aan de ceintuur leiding van de Gemeentewaterleidingen. Een overeenkomst dienaangaande tussen het Rijk en de gemeente Sloten op 1 juli 1906 gesloten, nadat de gemeenteraad van Sloten op 25 november 1905 en 24 februari 1907 de daartoe nodige vergunning gegeven had, die op 17 januari 1906 nog nader gepreciseerd werd. (9)
Het werk was reeds vrijwel voltooid – op zaterdag 1 september 1906 werd de zinker door de Kostverlorenvaart gelegd – toen de Amsterdamse gemeenteraad op 16 januari 1907 burgemeester en wethouders machtigde met de staat der Nederlanden een overeenkomst te sluiten, waarbij aan de staat vergunning werd verleend tot het leggen en hebben van een ijzeren pijpleiding door de Kostverlorenvaart en langs de Overtoom ten behoeve van de watervoorziening van Amsterdam in oorlogstijd. De desbetreffende overeenkomst werd gesloten op 25 februari 1907. (10)
In 1908 werden naast de bestaande inrichtingen een tweede ontijzeringsinrichting, een tweede filterinstallatie en een tweede reinwaterkelder gebouwd. Alle gebouwen werden voorzien van een of meer bliksemafleiders.
De prise d’eau van de militaire waterleiding zou met 106 bronnen naar schatting per etmaal 15.000 kubieke meter gereinigd water kunnen leveren, indien de pompen 22 uur werkten. Door de verbinding met het net der gemeentewaterleidingen waren er geen problemen bij het transport naar en in Amsterdam, zoals het geval zou zijn geweest bij het gebruik van de bij de Hembrug ontworpen waterbassins.
Voor het vervoer van water naar andere plaatsen in de stelling en naar bivaks der militairen wilde men schuiten gebruiken. Deze zouden gevuld kunnen worden aan een daartoe gebouwde steiger in de Ringvaart der Haarlemmermeer. Een pijpleiding met kranen liep van de reinwaterkelder naar de steiger. Toen de installatie in de Riekerpolder bij proefpompen aan de gewekte verwachtingen voldaan had, stelde het ministerie van oorlog geen prijs meer op het behoud van de genoemde verswaterbakken in de Amsterdamse binnenstad. (11)
Terwijl de waterleiding bij de Nieuwe Meer nog in aanleg was, had het gemeentebestuur van Sloten aan de minister van oorlog gevraagd of de gemeente drinkwater uit de installatie in de Riekerpolder zou kunnen kopen.
Voor gemeenterekening zou dan een watertoren gebouwd moeten worden en tevens zou de gemeente de levering van het water aan particulieren ter hand moeten nemen. De gemeente Sloten zag tegen de kosten van deze werken op en het was haar niet onwelkom, dat de N.V. Maatschappij tot Exploitatie der Waterleiding te Sloten de watervoorziening aldaar op zich wilde nemen.
Op 24 november 1908 verleende de raad van Sloten de aangevraagde concessie aan de Waterleidingmaatschappij. Volgens de op 5 december 1908 gesloten overeenkomst mocht de maatschappij geen ander water leveren dan zij betrok uit de pijpwellen op de terreinen der Bouwgrondmaatschappij ‘Overtoom’, nabij het Jacob Marisplein. Over dat water kwamen steeds klachten van gebruikers, die het Slotense bronwater vrijwel dag gelijks konden vergelijken met het voortreffelijke Amsterdamse drinkwater uit de duinen.
Bovendien had de maatschappij er moeite mee in haar lange buizennet naar de Admiraal de Ruijterweg voldoende druk te handhaven. In 1913 nam de gemeente Amsterdam alle aandelen over in de N.V. Maatschappij tot Exploitatie der Waterleiding te Sloten en gingen de Amsterdamse gemeentewaterleidingen Sloten van water voorzien. (12)
Ook de gemeente Watergraafsmeer had een bronwaterinstallatie, waarbij het water van een diepte van 35 tot 40 meter werd opgezogen. De watertoren en de ontijzeringsinrichting van deze waterleiding, die van 1899 tot de annexatie van de Watergraafsmeer door Amsterdam in 1921 gewerkt heeft, bevonden zich op het terrein aan de Lange weg bij de Kruislaan ten zuiden van de spoorwegovergang.
Behalve deze 30 meter hoge watertoren, die in 1936 werd afgebroken. heeft de Watergraafsmeer na 1912 ook in de De Wetbuurt bij de Weesperzijde, enkele jaren een watertoren gekend. Deze was op dezelfde bronwaterinstallatie aangesloten, maar bleek bij de grote capaciteit van de andere watertoren, 365.000 liter, eigenlijk overbodig. (13)
Lange tijd lag de militaire waterleiding bij de Nieuwe Meer rustig in een uithoek van Amsterdam, op het gebied van welke gemeente zij sedert de annexatie van Sloten per 1 januari 1921 was gaan behoren. Zo werd zij gezien door A. E. d’Ailly, die schreef: ‘In den Riekerpolder, dicht bij de Ringvaart, zien wij de gebouwen der militaire waterleiding’. (14)
D’Ailly zag daar grote veranderingen in het verschiet en al ging het anders dan hij dacht (geen spoorbrug nog en de sluis niet bij de Ringvaart maar aan de stadszijde van de Nieuwe Meer), ze zijn er gekomen. Door de aanleg van de Haagse weg in 1936, die met een hoge brug over de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder gaat even ten zuiden van de bronwaterleiding, veranderde het landschap ingrijpend.
Als militair werk kwam de waterwinplaats in mei 1940 in Duitse handen. In januari 1944 werd zij in opdracht van de Verteidigungsstab Amsterdam in beheer overgedragen aan de Gemeentewaterleidingen. In februari werd reeds begonnen met het bedrijfsklaar maken van de installaties. Hiertoe werden alle hevelleidingen en gasleidingen op druk geperst en de lekken en andere gebreken hersteld. In september 1944 waren de werkzaamheden zover gevorderd, dat de prise d’eau als noodvoorziening te gebruiken was. Gerekend werd op de in 1904 geraamde waterlevering van ruim 15.000 kubieke meter per dag. (15) Het is echter niet nodig geweest er gebruik van te maken.
De opheffing van de stelling van Amsterdam ten gevolge van de geheel veranderde inzichten in de landsverdediging, die door de tweede wereldoorlog ontstaan waren, maakte de bronwaterleiding te Sloten als zodanig overbodig. Het complex bleef in beheer bij de genie, die er magazijnen en werkplaatsen vestigde.
In 1950 werd het vroegere machinegebouw ingericht voor het zenderpark van het radiozendstation van de afdeling luchtverkeersbeveiliging van de Rijksluchtvaartdienst. Rond de gebouwen werd een antennesysteem, bestaande uit tachtig antennemasten, opgericht. In 1951 werden de zenders en de overige apparatuur van het oude zendstation aan de Schipholweg naar de nieuwe vestiging in de Riekerpolder overgebracht. Ten einde het bedrijf ongestoord te kunnen laten doorgaan geschiedde deze overbrenging geleidelijk. (16)
In 1953 werden op de plaats van de filterinstallaties enige lage gebouwen opgetrokken ten einde het complex beter voor zijn nieuwe bestemming geschikt te maken. Door de verlegging van de Haagse weg in aansluiting aan een nieuwe brug over de Ringvaart werd de noordwestelijke hoek van het terrein afgesneden, waarbij een gedeelte van de tweede ontijzeringsinrichting werd afgebroken.
Noten
1. Maandblad Amstelodamum 1968 blz. 173-180. 2. Arch. secr. afd. Gcmeentebedrijven 1899 nr. 2027.
3. Maandblad Amstelodamum 1962, blz. 106.
4. W. E. van Dam van Isselt, De Stelling van Amsterdam, Haarlem 1905, 7e druk Utrecht 1910.
5. Dit fort behoorde niet tot de eigenlijke stelling van Amsterdam. Het was in 1843-1846 gebouwd toen de toestand ter plaatse door het aanleggen van de ringdijk ter droogmaking van de Haalemmermeer geheel gewijzigd werd. (Atlas van historische vestingwerken in Nederland, deel 111, 2, Noord-Holland. blz. 25 en 30).
6. Ook bij Schiphol, Amstelveen en het Kalfje was op een diepte van 40 tot 50 meter water van een zeer laag chloorgehalte aangetroffen, maar om de gunstige ligging gaf de commissie aan waterwinning uit de Riekerpolder de voorkeur.
7. De heer dr J. Belonje te Alkmaar was zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op de aanwezigheid van bescheiden betreffende dit werk onder de contracten van het ministerie van oorlog, genie, berustende in het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief aan de Koningsweg te Schaarsbergen bij Arnhem.
8. Tussen het dorp Sloten en de Uitweg. Bij raadsbesluit van 16 februari 1927 kreeg de Slimmeweg de naam Osdorperweg, zoals ‘de weg tussen de Uitweg en Halfweg reeds heette.
9. Arch. Gemeente Sloten, nr. 589.
10. Arch. secr. afd. Gemeentebedrijven 1906 nr. 2195 en 1907 nrs. 4 , 265 en 1041.
11. Arch. secr. afd. Publieke Werken 1909 nr. 1161.
12. Arch. Gemeente Sloten nrs. 590, 591 en 592.
13. Ons Amsterdam 1963, blz. 327-328.
14. A. E. d’Ailly, Wandelingen om Amsterdam, uitgegeven door de A.N.W.B. in samenwerking met het genootschap Amstelodamum, Amsterdam 1927, blz. 51.
15. Verslagen der Gemeentewaterleidingen over 1944 en 1945.
16. Verslagen van de Luchthaven Schiphol over 1950 en 1951. Mr. J. H. van den Hoek Ostende, 1968
Dit artikel als pdf-bestand: De Bronwaterleiding in de Riekerpolder.pdf
Zie ook: Drinkwater in oorlogstijd
Zie ook: Van militaire watervoorziening tot broedplaats
Zie ook: Wat er nog rest van de Riekerpolder