Aan de westrand van Amsterdam ligt het oude dorp Sloten, dat zijn karakter ondanks de nabijheid van aangrenzende nieuwbouwwijken in De Aker en Nieuw-Sloten aardig heeft weten te behouden. Blikvanger van de dorpskern is de protestantse Sloterkerk op het Dorpsplein. Het huidige gebouw dateert uit 1861, maar de voorgeschiedenis gaat terug tot ruim acht eeuwen geleden.
Door Bert Stilma – 9 januari 2004
Sloten is als woongemeenschap veel ouder dan Amsterdam, dat waarschijnlijk rond 1200 ontstond. De kapel te ‘Scloten’ wordt voor het eerst genoemd in een oorkonde uit 1063, die waarschijnlijk gebaseerd is op een nog ouder document uit 993. Dat oudste Sloten lag echter niet op de huidige plek, maar een stukje noordelijker, pal ten zuiden van het toenmalige Slotermeer.
De kerk van Sloten in de winter (op het ijs kolfspelers en schaatsers). Schilderij van Jan Abrahamsz. Beerstraten; omstreeks 1650.
Dat meer werd in 1644 drooggemaakt al is het daarna nog een paar keer overstroomd en opnieuw drooggelegd. In het kader van de bouw van de Westelijke Tuinsteden werd de polder kort na 1950 uitgegraven en kreeg het de nieuwe naam Sloterplas. Het oer-dorp lag waarschijnlijk vlakbij het huidige Osdorpplein. Dat blijkt uit de aanduiding ‘Oud Kerkhof’ (in diverse spellingen) op enkele 16de-eeuwse streekplattegronden, want waar een kerkhof was, moeten ook een kerk en woonhuizen zijn geweest.
Met behulp van die oude kaarten hebben in 1949 de historisch geïnteresseerde Slotense boeren J.P. Reijnierse en J. Hopman berekend waar in het toenmalige weidelandschap (dat kort daarop volgebouwd zou gaan worden) het Oud Kerkhof en dus ook het oudste dorp gelegen moesten hebben. Ze roeiden erheen, en zowaar, ze groeven er wat brokstukken van kogelpotten op en een beeldje van Sint Barbara. Over de ouderdom van die (slecht gedocumenteerde) vondsten bestaan echter stevige twijfels.
De eerste professionele opgraving, onder leiding van stadsarcheoloog Jan Baart, vond pas plaats toen de Westelijke Tuinsteden al ruim dertig jaar oud waren. Dat was een kort onderzoekje aan het Hoekenespad (ten zuidoosten van het Osdorpplein), toen daar in 1984 een school werd afgebroken. De archeologen vonden er wel wat aardewerkscherven uit de 11de en 12de eeuw, maar geen spoor van een kerk of kerkhof.
Waarschijnlijk lag dat nét iets noordelijker. Dat het Oud Kerkhof nog steeds genoemd werd op kaarten van omstreeks 1600 suggereert dat het nog een paar eeuwen bleef bestaan nadat de nederzetting was verplaatst naar de huidige, zuidelijker gelegen locatie, langs de Sloterweg. Op grond van opgravingen op het Dorpsplein in 1991 trok stadsarcheoloog Jan Baart de conclusie dat die nieuwe nederzetting werd gesticht omstreeks 1175, en dat daar wat later, toen steeds meer dorpelingen naar de nieuwe plek waren verhuisd, een nieuwe kerk is gebouwd. De reden van de verhuizing van het dorp staat niet vast; mogelijk had men last van overstromingen vanuit het Slotermeer.
Het houten kapelletje aan het meer bleef waarschijnlijk ongebruikt staan tot het verging door weer en wind. Op de nieuwe plek bouwden de Slotenaren een stenen kerkje, gewijd aan Sint-Pancras, ongeveer waar de huidige kerk staat. Jan Baart sprak in 1992 in Ons Amsterdam het vermoeden uit dat dat kerkje begin 13de eeuw nog iets van plaats is veranderd: dat viel af te leiden uit de plots veranderde plattegrond van een in 1991 opgegraven huis náást de kerk. (Archeologisch onderzoek onder de kerk zelf was helaas niet mogelijk.)
Sloter Kerck – De Sloterkerk met het verwoeste koor gezien vanuit het noorden; circa 1650. Prent van Roghman, Geertruyd, Roghman, R. (Roelant; 1627-1692).
De oudste – anonieme – tekening van de (bijna?) oudste Sloterkerk in het nieuwe dorp stamt uit 1594, maar die afbeelding moet uit het geheugen zijn gemaakt, want dat gebouw was, in het krijgsgewoel van de Tachtigjarige Oorlog, al in 1572 door de geuzen verwoest. Uit het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, dat voor het eerst in de 17de eeuw verscheen, komen we te weten dat de oude kerk van Sloten “veel wyder van omtrek en veel hoger is geweest dan de tegenwoordige kerk die naauwlyks de halve grote der oude heeft”.
Een deel van de ruïne van de oude kerk is nog lang blijven staan, leert een ets van Geertruyd Roghman uit omstreeks 1645. Alleen het westelijkste deel van de verwoeste kerk (het deel bij het ingangsportaal onder de toren) werd opgekalefaterd of nieuw opgetrokken. Links op Roghmans ets staan van het koor (het in een ronding eindigende oostelijke deel van het gebouw) nog geblakerde resten overeind. Die werden in 1654 afgebroken. De vernieuwde kleine kerk, waarvan het schip aanvankelijk provisorisch werd afgesloten door een houten achterwand, kreeg er toen een bescheiden kooromgang bij. In die vorm werd het geschilderd door Jan Abrahamsz Beerstraaten.
Een andere belangrijke verandering was natuurlijk dat het nieuwe kerkje niet meer werd gebruikt voor de katholieke maar voor de protestantse eredienst.
‘Alle dienst onmiddellijk staken’
Toen halverwege de 19de eeuw dit stenen kerkgebouw steeds gammeler werd, begon men te denken aan de bouw van een nieuwe Sloterkerk. Omdat in het jonge Koninkrijk der Nederlanden de rijksoverheid steeds dirigistischer werd, kwam de bouw onder toezicht van Rijkswaterstaat te staan. Als die instantie de bouwkundige kwaliteit van een kerkgebouw onvoldoende bevond, dan werd de kerkelijke gemeente gesommeerd om uit eigen middelen over te gaan tot restauratie.
We weten dit zo precies omdat op 4 april van het jaar 1857 de heer J. Keijzer, opzichter van de Provinciale Waterstaat, zijn bezoek voor een inspectieonderzoek aan de predikant van Sloten aankondigt. Dat inspectierapport moet vernietigend zijn geweest. Het kerkbestuur kreeg het bevel “om alle dienst in de kerk onmiddellijk te staken en tot spoedige sloop van het gebouw over te gaan”.
Architect P.J. Hamer, die in dienst was van Rijkswaterstaat, ontwierp de huidige Sloterkerk. Jonkheer J.W.G. Boreel van Hoogelanden, het zeven jaar oude zoontje van de commissaris van de koningin in Noord-Holland, mocht op 27 maart 1860 de eerste steen leggen. Een jaar later werd de kerk geopend. Een paar elementen uit de 16de-eeuwse kerk vonden weer een plaats in het nieuwe gebouw: de lezenaars uit 1664, de kroonluchters en het Knipscheer-orgel uit 1850.
Tegen het eind van de 20ste eeuw begon de Sloterkerk weer ernstige gebreken te vertonen. De toren bleek in 1965 zelfs zó bouwvallig, dat die geheel moest worden gesloopt en herbouwd. Maar waarschijnlijk op een koopje, want twee jaar terug bleek het weer slecht gesteld met de leien van de spits en het voegwerk van de kerktoren.
De eigenaar van de toren besloot tot een ingrijpende opknapbeurt. Dat was stadsdeel Osdorp, want begin 19de eeuw werd het eigendom van alle kerktorens toebedeeld aan de lokale overheden, als uitkijkposten voor het signaleren van eventuele branden en onverhoopt oprukkende vijandelijke legers.
Ook de hooggelegen plafonds bleken aan een grondige renovatie toe, net als de tien hoge ramen met hun sterk verweerde houten kozijnen. En om verdere verzakkingen te voorkomen diende de vloer geheel opnieuw te worden gelegd. Die werkzaamheden kwamen voor rekening van het kerkbestuur, eigenaar van de rest van het gebouw. Uit efficiency-overwegingen besloten beide huisbazen hun afzonderlijke karweien samen aan te besteden en tegelijk uit te laten voeren.
De restauratie is ten dele ook een modernisering. De nieuwe vloer wordt bijvoorbeeld van beton, op piepschuim en trekstangen. En de bouw van een podium en een invalidentoilet preludeert op het streven om na de restauratie de Sloterkerk ook open te stellen voor meer algemeen culturele activiteiten.
Het ligt namelijk nadrukkelijk in het voornemen van het kerkbestuur om de Sloterkerk naast de zondagse kerkdiensten ook – al of niet geleidelijk aan – open te stellen voor andere, meer cultureel gerichte activiteiten. Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan het organiseren van muziekuitvoeringen. Zowel de akoestiek als de typische 19de-eeuwse ambiance lenen zich er uitstekend voor.
Er wordt ook gedacht aan het houden van lezingen. Want het kerkbestuur vindt dat dit met rijkssubsidie gerestaureerde monument best een bredere groep mag bedienen dan de eigen geloofsgemeenschap.
B. Stilma is historisch pedagoog en auteur. Als lid van de wijkgemeente van de Sloterkerk verdiepte hij zich in de geschiedenis van de kerk.
Zie ook: www.sloterkerk.nl en ‘De Sloterkerk, een eeuwenoud verhaal’, geschreven door Bert Stilma. Hierin wordt nader ingegaan op de geschiedenis van Sloten en zijn kerk. Drukkerij Mart Spruijt verzorgde en sponsorde deze rijk geïllustreerde publicatie.
De Sint-Pancratiuskerk is een rooms-katholieke kerk in het dorp Sloten nabij Amsterdam.
Achter de kerk ligt het bijbehorende kerkhof. Het adres is: Sloterweg 1186, 1066 CV Amsterdam.
Al in de middeleeuwen stond hier een kerk, die echter in 1573 door de Geuzen grotendeels werd verwoest tijdens het Beleg van Haarlem. De kerk van Sloten, gewijd aan Pancratius, was een dochterkerk van die van Velsen. Het dorp lag aan de ‘Heilige Weg’ van Haarlem naar pelgrimsoord Amsterdam, bekend van het ‘Mirakel’ uit 1345. Waarschijnlijk daarom had Sloten een relatief grote kerk, vanwege de vele pelgrims die hier langs kwamen. De Sloterweg was tot het begin van de 16e eeuw de belangrijkste landverbinding tussen Amsterdam en de rest van Holland, totdat de landbrug naar Haarlem in 1508 door de golven werd weggeslagen. Daarna ging het verkeer via Sloterdijk.
De kerk te Sloten werd als Protestantse kerk herbouwd. Dit werd de Sloterkerk. De katholieken waren verdreven uit de kerk van Sloten en moesten enige decennia lang gebruikmaken van boerenschuren die als schuilkerk dienst deden. In 1650 werd als vervanging een kerk te Osdorp gebouwd. Deze katholieke kerk was ook weer gewijd aan de heilige Pancratius. De kerk werd vernieuwd in 1789. De toren is er in 1836 afgewaaid. Door de vervening van de omliggende polders werd de kerk als gevolg van verzakking bouwvallig en moest in 1901 worden afgebroken. Ter vervanging werd in 1901 een nieuwe Sint-Pancratiuskerk aan de oostelijke rand van het dorp Sloten gebouwd. Dit is het nog bestaande gebouw aan de Sloterweg.
De parochie van Sint-Pancratius werd in 1893 opgericht. Deze parochie had behoefte aan een eigen kerk, waarbij gekozen moest worden tussen een locatie in Sloten en een plaats in Osdorp. De bouwpastoor J.A. Haverman was een groot voorstander van de huidige locatie en was ook degene die Jan Stuyt aantrok om het gebouw te ontwerpen. Stuyt was een leerling geweest bij A.C. Bleijs (Sint-Nicolaaskerk) en bij P.J.H. Cuypers. Voor Stuyt was dit zijn eerste kerk. In zijn ontwerp voor deze sobere neogotische driebeukige kerk is de invloed van Cuypers goed terug te vinden.
De kerk te Sloten is het eerste door Jan Stuyt gebouwde kerkgebouw. Het is een kleine driebeukige basilicale kerk, gebouwd in een min of meer neogotische stijl. Deze stijl is vrij sober in vergelijking met de meer “traditionele” rijke neogotische stijl die nog steeds de norm was voor katholieke kerken in die tijd. De kerk heeft een korte vierkante toren en een ondiep rechthoekig koor.
Nadat al eerder het interieur werd gerestaureerd werden in 2005 het dak en de torenspits onder handen genomen. Doordat deze restauratie niet goed is uitgevoerd, is de toren in 2013 weer opnieuw gerestaureerd.
In december 2019 werd door het Bisdom Haarlem-Amsterdam besloten dat de kerk per 1 januari 2020 fuseert met verschillende parochies van het stadsdeel Nieuw West (waaronder de Sint-Pancratiuskerk) tot één parochie: De Vier Evangelisten. De gerenoveerde kerk van de H. Paulus in Osdorp is aangewezen als hoofdkerk van de parochie. E-mail: [email protected].
Sinds 2024 zijn er in de Sint-Pancratiuskerk geen reguliere vieringen meer, bijzondere vieringen zijn nog wel mogelijk.
Meer informatie over de werken van de architect Jan Stuyt kunt u vinden op de website van Archimon: www.archimon.nl
Zie ook:
* Geschiedenis Sint-Pancratiuskerk Sloten op www.slotenoudosdorp.nl
* Geschiedenis Sint-Pancratiuskerk op www.devierevangelistenamsterdam.nl
* Sint-Pancratiuskerk (Sloten) op Wikipedia
* www.reliwiki.nl
* www.bedevaart.meertens.knaw.nl/plaats/714
* De Sint-Pancratiuskerk in het dorp Sloten.pdf
De Vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’ laat weten bezwaar gemaakt te hebben tegen de sloop van brug nummer 1863. Deze brug over de Molenwetering maakte deel uit van Rijksweg 4 naar Den Haag, die in 1938 geopend is. De burg is waarschijnlijk twee jaar eerder gebouwd.
Tot 1968 was de brug in gebruik als onderdeel van de rijksweg, die inmiddels was omgedoopt tot A4. Sinds 1980 is de gemeente Amsterdam eigenaar van dit unieke ‘kunstwerk’ dat nog herinnert aan de begintijd van het rijkswegennet in Nederland. Hoewel de gemeente de brug sindsdien nooit onderhouden heeft, verkeert de brug nog in goede staat.
Vervanging niet nodig
“Hij ziet er ‘strak uit en heeft geen verzakkingen of scheuren”, aldus Nico Jansen van de vereniging ‘De Oeverlanden blijven!’. “Het is een oerdegelijke brug, die de belasting van de bussen naar Schiphol en het bestemmingsverkeer prima aankan. Maar, nu de Westtangent wordt aangelegd, heeft men plotseling bedacht dat deze brug vervangen moet worden.
De projectgroep Westtangent heeft overal in Nieuw-West inmiddels nieuwe vrije busbanen voor deze lijn laten aanleggen. Dat men ook brug 1863 nodeloos wil vervangen komt voort uit protocollair ambtelijk denken. Zo van: Als we toch bezig zijn overal alles te vernieuwen, dan pakken we de vervanging van brug 1863 meteen maar even mee. Blijkbaar bulkt het Westtangent-project van het geld, want er wordt niet eens eerst onderzocht of vervanging wel nodig is…”
Cultuurhistorische waarde
Het verenigingsbestuur oordeelt dus, tot het tegendeel bewezen is, dat sloop van deze brug bij De Oeverlanden niet nodig is: “Deze brug uit 1936 is van zeer grote cultuurhistorische waarde. Het bouwwerk is een van de laatste nog zichtbare stille getuigen uit de Riekerpolder.
Bijna overal in Nederland zijn de bruggen en viaducten van de allereerste generatie rijkswegen inmiddels gesloopt. Het is zonde om deze laatste oude brug zomaar te slopen uit vernieuwingsdrang. Laat een onderzoek eerst maar aantonen dat de bouwkundige staat van de huidige brug zo slecht is, dat hij vervangen moet worden. Volgens ons kan een onderhoudsbeurt volstaan.
Vervanging is pure verspilling van gemeenschapsgeld. Zo nodig zullen wij een voorlopige voorziening bij de rechtbank aanvragen om te voorkomen dat men zomaar gaat slopen en dit cultuurhistorisch erfgoed voor altijd verloren gaat.”
Tamar Frankfurther
Zie ook: Brug 1863, Oude Haagseweg en Westtangent (1)
Zie ook: Brug 1863, Oude Haagseweg en Westtangent (2)
Op 1 januari 2021 is het precies 100 jaar geleden dat Amsterdam een enorme gebiedsuitbreiding kreeg. Vijf omliggende gemeentes werden compleet door de stad ingelijfd, en daarmee dus opgeheven. Daarnaast moesten zes andere gemeentes delen van hun gebied afstaan. Alles bij elkaar werd Amsterdam 100 jaar geleden door de annexaties van zijn 11 buurgemeentes in één klap vier keer zo groot.
Dit artikel is een gedeelte uit een langer artikel van Theo Durenkamp. Voor het gehele verhaal en meer foto’s, zie: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/100-jaar-bij-amsterdam
(N.B. Door op de afbeeldingen te klikken kan een vergrote weergave worden getoond.)
De Overtoomse Sluis in de Kostverlorenvaart of Schinkel is tot 1921 de grens tussen de gemeente Amsterdam (links) en de gemeente Sloten (rechts). De sluis bevindt zich nét voor de Andreas Schelfhoutstraat, de eerste zijstraat rechts vlak vóór het nog steeds bestaande Aalsmeerse Veerhuis, dat uiterst rechts nog is te zien. Op deze foto uit de jaren ’20 is de ophaalbrug vlak voorbij de sluis al vervangen door een nieuwe brug iets meer noordwaarts, dus net buiten beeld. De beide hoge huizen links op de achtergrond staan ter weerszijden aan het begin van de Amstelveenseweg. Op die plek lag jaren eerder nog een andere gemeentegrens, die met Nieuwer-Amstel. Vandaar de ‘Dubbele Buurt’, waarmee dit grensgebied van 3 samenkomende gemeentes toen werd aangeduid. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
De 5 aangrenzende gemeentes die door annexatie op 1 januari 1921 geheel worden opgeheven zijn Sloten, Watergraafsmeer, Buiksloot, Nieuwendam en Ransdorp. De andere aangrenzende gemeentes die geamputeerd worden zijn Westzaan, Zaandam, Oostzaan, Diemen, Ouder-Amstel en Nieuwer-Amstel. In één klap wordt het Amsterdams grondoppervlak uitgebreid van 4.630 naar 17.455 hectare. En met alle 36.000 inwoners uit deze randgemeentes tezamen stijgt de Amsterdamse bevolking met 5 (!) procent van ca. 640.000 naar 676.000.
Amputatie
Eerder, eind 19e eeuw, is de stad dan al uitgebreid met delen van deze buurgemeentes: zo moest Sloten al eerder stukken afstaan voor de Spaarndammerbuurt en de Staatsliedenbuurt. En Nieuwer-Amstel werd geamputeerd voor de bouw van Oud-West, Oud Zuid, De Pijp en de Rivierenbuurt. De gemeente Nieuwer-Amstel, die het raadhuis destijds bewust zo dicht mogelijk tegen de grens met Amsterdam bouwde aan de Amsteldijk hoek Tolstraat, heeft op deze wijze echter maar enkele jaren weerstand tegen zijn opdringerige grote broer kunnen bieden.
Amsterdam vóór 1921 betrof alleen het gele gebied. Op 1 januari 1921 werden alle gebieden met een andere kleur geannexeerd, inclusief een stuk van Het Y en de Zuiderzee. Kaart: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Annexatie als wens…
Opvallend bij deze grote annexatie van 1921 zijn de verschillen in reacties van de bewoners van de op te heffen gemeentes. De dorpen in Noord zijn blij, de overige bieden min of meer felle weerstand. Dat de drie voormalige gemeentes ten noorden van het IJ geen weerstand bieden, heeft alles te maken met de armoede in het dunbevolkte Waterland, nog eens verergerd door de watersnoodramp van 1916 waarbij het zoute zeewater (van de Zuiderzee, want nog geen Afsluitdijk) alle agrarische grond deed verzilten. Aansluiting bij Amsterdam is daarom de wensdroom van de bewoners die nu uit kan komen…
Annexatie als bedreiging
De gemeenten Sloten en Watergraafsmeer zitten in een heel andere situatie. Hun randgebieden tegen de grote stad zijn al uitgegroeid tot forenzenwijken van Amsterdam hetgeen de welvaart van de gehele plattelandsgemeente ten goede komt. De annexatie brengt hier dan ook geen financieel voordeel. De agrarische bevolking ziet de aansluiting bij de grote stad vooral als een bedreiging voor het plattelandskarakter. Hoezeer Watergraafsmeer de afbouw als zelfstandige gemeente beleeft, compleet met een begrafenis op oudejaarsdag 1920, is te lezen op www.annexaties1921.com/watergraafsmeer/
De verrader van Sloten
Hoe anders loopt dat allemaal in de gemeente Sloten. Ook hier is de weerstand tegen de annexatie groot. Maar wat de kwestie nog verergert, is het optreden van de Slotense wethouder Willem Hendrik de Buisonjé. Omdat hij daarnaast ook nog Tweede Kamerlid is, speelt hij bij de behandeling van de naderende annexatie een wel heel bedenkelijke rol door in het Parlement te verkondigen dat de meerderheid van de gemeente Sloten hiermee instemt! Gevolg hiervan is dat een amendement van een collega-Tweede Kamerlid, nl. om alleen het min of meer verstedelijkte grensgebied van Sloten bij Amsterdam te voegen, hierdoor geen kans meer krijgt. De Buisonjé gaat vanaf dat moment de geschiedenis in als de ‘verrader van Sloten’…
Uitstel van executie?
Interessant bij dit alles is vooral ook de hele geschiedenis rond deze ‘verrader’ in de jaren rond 1920. Slotenaar Kees Loogman dook in diens persoonlijke historie en dan wordt duidelijk wat er in zijn privé- en zakelijk leven allemaal voorafging. Lees het op www.slotenoudosdorp.nl/het-verhaal-van-willem-de-buisonje-de-man-die-sloten-verraadde/ en www.parool.nl/nieuws/het-verhaal-van-willem-de-buisonje-de-man-die-sloten-verraadde~b25b15de/
Het blijft natuurlijk koffiedik kijken wat er gebeurd zou zijn, als De Buisonjé in de Tweede Kamer wél de juiste mening van Sloten had ingebracht. Wie weet was de annexatie dan tóch beperkt gebleven tot de buurt rond de Admiraal de Ruyterweg (waar de tram naar Zandvoort al reed) en de buurt rond de Sloterkade. Maar in dat geval zou de annexatie jaren later toch zeker opnieuw zijn doorgerold tot de ringvaart van de Haarlemmermeer. En … zou het tuinstadplan van Van Eesteren in de jaren ’30 er dan heel anders hebben uitgezien…?
30 jaar wachten
Dat het nog minstens 30 jaar gaat duren eer het agrarische Sloten onder het zand zal verdwijnen is bij de annexatie in 1921 niet voorzien. In de jaren ’20 ontwikkelt de gemeentelijke afdeling Publieke Werken bouwplannen voor Nieuw-West die echter door het Rijk worden afgeschoten. De latere plannen van de gerenommeerde planoloog Cornelis van Eesteren kunnen wél genade vinden, maar dan zijn de crisisjaren ’30 al aangebroken, gevolgd door de oorlog. Pas na de bevrijding komen de plannen uit de jaren ’30, al of niet aangepast, tot verdere ontwikkeling om vanaf begin jaren ’50 te worden uitgevoerd met als eerste de opening door Koningin Juliana van Tuinstad Slotermeer op 7 oktober 1952. Het gezin Reusch, de eerste bewoners van Nieuw-West aan de Walraven van Hallweg 5, krijgt die middag een uur lang de Majesteit op theevisite!
Theo Durenkamp; 9 december 2020.
Voor het volledige artikel en meer foto’s: zie: www.theodurenkamp.nl/artikelen-1/100-jaar-bij-amsterdam
Alles rond de annexaties van 1921 is te lezen op www.annexaties1921.com/
Op 1 januari 1921 annexeerde de gemeente Amsterdam het grote Slotense grondgebied: vanaf de Schinkel tot aan de Haarlemmermeer. Op de huidige plattegrond van Amsterdam gaat het om het grondgebied van heel stadsdeel Nieuw-West plus nog een stuk van West.
Het schilderij ‘Blik op Sloterdijk’ uit 1920 laat zien hoe dit stuk van de gemeente Sloten er honderd jaar geleden uitzag. Er is daar sindsdien heel wat veranderd…
Nu, honderd jaar later, organiseert de werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp in samenwerking met Ons Amsterdam een schilderwedstrijd. Deelnemers worden uitgenodigd te verbeelden hoe Sloten er vroeger uitzag, hoe het huidige grondgebied er uitziet of hoe u verwacht (of vreest) dat het er in de toekomst uit zal zien. In schilderijen is álles mogelijk: Ook een combinatie van verleden, heden en toekomst is mogelijk.
Mooie prijzen
Op deze manier wil de werkgroep Historie aandacht vragen voor een stukje recente geschiedenis van Amsterdam en het behoud van de cultuurhistorie uit de voormalige gemeente Sloten. Alle (amateur)schilders van alle leeftijden mogen deelnemen aan deze wedstrijd, die ook een leuke vrijetijdsbesteding (in coronatijd) wil bieden. Er zijn geen kosten verboden aan deelname. Een professionele jury voorgezeten door een oud-docent van de Rietveld academie zal een keuze maken uit de inzendingen. De winnaars ontvangen een cheque van 500 euro, 250 euro en een duo-cadeaubon voor een workshop. Deze wedstrijd wordt mogelijk gemaakt door het Fonds voor Nieuw-West.
Annexaties1921.com
Van twintig genomineerde schilderijen zal een tentoonstelling worden gemaakt. Aan alle inzenders wordt gevraagd bij de inzending bondig te omschrijven wat er te zien is op het schilderij. Alle inzendingen zullen met deze teksten worden opgenomen op de website geheugenvanwest.amsterdam. Als de kunstenaar daar toestemming voor geeft, dan zal het Amsterdam Museum bekijken of een of meer inzendingen in hun collectie passen. Schilderijen kunnen tot en met 15 juni ingestuurd worden. Meer informatie staat op de website annexaties1921.com.
Tamar Frankfurther
Uit: de Westerpost van 30 december 2020.
* Voorwaarden schilderwedstrijd ‘De geannexeerde gemeente Sloten; toen, nu en straks’
* Inschrijfformulier schilderwedstrijd ‘De geannexeerde gemeente Sloten; toen, nu en straks’
Op 1 januari 1921 werd Amsterdam vier keer zo groot. De stad annexeerde op die dag de grote gemeente Sloten. Zeg maar het hele gebied dat tegenwoordig ‘Nieuw-West’ heet en nog een stuk van huidige ‘West’. Amsterdam slokte op diezelfde datum ook de gemeenten Nieuwendam, Ransdorp, Watergraafsmeer en Buiksloot op.
Veel informatie en illustraties op de speciale website www.annexaties1921.com.
In één klap verviervoudigde het grondgebied van de gemeente Amsterdam en telde de stad 35.481 nieuwe inwoners. De werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp zag deze gedenkwaardige datum uiteraard allang aankomen en klopte aan bij het maandblad Ons Amsterdam: “Jullie gaan daar toch wel aandacht aan besteden?” “Ja”, was het duidelijke antwoord.
Jaar vol activiteiten
Ons Amsterdam zocht contact met de tien historische verenigingen uit alle in 1921 geannexeerde gebieden. Afgelopen november verscheen een prachtige annexatie-special van het maandblad. Geschiedenisstudent en stagiaire Janna Toepoel coördineert het project en tuigde een prachtige website op: www.annexaties1921.com. Hierop staat interessante achtergrondinformatie over alle geannexeerde gemeenten. In de komende tijd komt daar nog veel meer informatie bij.
Als dat straks weer mogelijk is, zullen in alle gebieden ook speciale annexatie-activiteiten worden georganiseerd. Uiteraard treft u op deze website hiervan dan een overzicht. Ook de werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp heeft allerlei plannen: Er wordt een speciale fietsfolder uitgebracht, wie dat wil kan deze route begeleid met uitleg afleggen, er worden – als dat weer kan – lezingen georganiseerd en er komt een schilderwedstrijd met de titel ‘De geannexeerde gemeente Sloten; toen, nu en straks’. Deze wedstrijd gaat volgende week, op 30 december 2020, van start. Wordt volgende week in deze Rubriek dus vervolgd.
Tamar Frankfurther
Uit: de Westerpost van 23 december 2020.
De oeververbinding die als een navelstreng Badhoevedorp met Sloten verbindt
Tot de opening van de Haagseweg (RW4) in 1938 de enige verbinding tussen Amsterdam en Schiphol. Er zijn herinneringen, maar er zijn ook zorgen.
De oude draaibrug tussen Badhoevedorp en Sloten in 1962. De draaibrug werd in beweging gebracht door een sleutel die in een rondsel in werking bracht. Foto: Noord-Hollands Archief.
De foto in de krant van de oude Sloterbrug zorgde voor een enthousiaste reactie van John Kessen. Hij overspoelde de redactie met jeugdherinneringen. De brug, de beide dorpen, alles kwam weer boven. John werd geboren in de Sloterpolder waar zijn vader een tuinderij had. Na onteigening in verband met woningbouw verhuist het gezin naar de Louwesweg in Sloten, een compleet nieuw tuinbouwgebied. Hier groeit hij op en haalt kattenkwaad uit. Hij koestert de kostbare herinneringen aan het landelijke Sloten dat zo nauw verbonden was met het in zijn ogen beetje elitaire Badhoevedorp. Twee heel verschillende werelden met de Sloterbrug als onmisbare schakel.
Van oudsher vormden de twee dorpen één leefgemeenschap. Badhoevedorpers gingen naar Sloten voor de kapper, de kerk en de kroeg, Slotenaren kwamen nog vaker de brug over nadat voetbalclub St. Pancratius in 1955 was verhuisd naar eerst de huidige Stevinstraat en later naar het complex aan de Lindberghstraat. De wedstrijden tegen SV Lijnden liepen niet zelden uit in complete veldslagen tussen supporters van beide clubs. In de loop van de jaren volgden winkels en voorzieningen waardoor de Slotenaren steeds meer op Badhoevedorp aangewezen raakten. De rollen waren omgedraaid.
Bus G
In de jaren 40 tot 60 telde Sloten liefst zo’n vijftig winkels en bedrijfjes. Een indrukwekkend aantal voor zo’n klein dorp. De talrijke neringdoenden hadden veel Badhoevedorpers tot klant. John Kessen die vandaag de dag een hoveniersbedrijf heeft in Haarlemmermeer, herinnert ze zich nog feilloos. Drogisterij Olie, slagerij Kool, schoenenzaak Toby, het ijs van Kees Grevenstuk, garage Kuijkhoven, de St. Jozefschool, het zwembad, de legendarische Gerrit van der Puij, de tabakswinkel van Eilander waar je je fiets kon stallen en kaartjes kon kopen voor bus G. Er komt nog meer moois naar boven.
“Sloten had ook een huisarts. Dokter Faber. Paardendokter werd hij genoemd”, grijnst John die ook mooie herinneringen bewaart aan de cafés van het dorp. “Café Fransen waar onze vaders heengingen en café Kerkzicht dat favoriet was bij de jeugd. Met kroegbaas Jan Koopmans kon je verschrikkelijk lachen. Alles kon. Als we naar Zandvoort wilden kregen we z’n auto mee”
Broeivet
Heel lang is Sloten en omgeving de groenteleverancier van Amsterdam geweest. “Het was hard werken voor een klein beetje geld”, weet John. “Of voor nop want regelmatig werd de groente op de veiling doorgedraaid en ving je niks. Een belangrijke teelt was veldsla. Slotenaren noemden het ‘broeivet’. Geen idee waar die naam vandaan komt.”
De eerste brug, een smalle, metalen en handbediende draaibrug werd in 1879 in gebruik genomen. Ook tot vreugde van mr. Amersfoort van De Badhoeve. Vanaf de Sloterbrug leidde de Sloterstraatweg rechtstreeks naar de Overtoom van waar men de stadswallen van Amsterdam konden bereiken. De hoofdstad was een belangrijk afzetgebied voor de producten van de boerderij. Later wurmden zich de bussen van Maarse & Kroon er overheen. Om het vege lijf te redden dienden fietsers zich strak tegen de leuning te persen. De tweede en huidige brug werd in het voorjaar van 1962 geopend. Twee rijrichtingen, een hele vooruitgang.
De opening van de Lijndenbrug in 2003 gaf de inmiddels drukke brug wat lucht. Het was slechts tijdelijk, mede vanwege de wijk Nieuw- Sloten die in het Louwesweggebied kwam. Voor Haarlemmermeer en Amsterdam reden om in 2013 te besluiten dat er een nieuwe brug moet komen. De laatste prognose is dat de bouw van de derde brug eind 2023 van start gaat.
Bestuurslid Albert Roos van de dorpsraad van Badhoevedorp gelooft er niets van. “Het is al een tijdje oorverdovend stil. Meepraten over de verkeersafwikkeling mogen we niet. Er is veel onrust in het dorp. Mensen zijn bang dat van uitstel afstel komt. Sloten en wij hebben in een brief aan de beide gemeenten gevraagd met elkaar in gesprek te gaan. Er moet eindelijk duidelijkheid komen.”
Uit: HC Nieuws van 11 november 2020.
Zie ook: www.hcnieuws.nl
Zie ook: Als de brug kon spreken (pdf)
Zie ook: Geschiedenis van de Sloterbrug
Ten zuiden van Sloten en de Sloterweg ligt de Riekerpolder, die aan de zuid(oost)kant begrensd wordt door het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer.
Over wat er in dit gebied te zien is en over de geschiedenis daarvan is veel te vertellen en er zijn ook veel foto’s te bekijken. Recent zijn er op de website www.slotenoudosdorp.nl enkele artikelen hierover gepubliceerd door de Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp.
Het Jaagpad langs de Nieuwe Meer met weids uitzicht en Hollandse wolkenlucht, gezien naar het oosten. Foto: Erik Swierstra; 22 augustus 2020.
De gekanaliseerde rivier de Schinkel loopt vanaf de Overtoomse Sluis naar het zuiden en gaat bij de Nieuwe Meersluizen over in de Nieuwe Meer, dit loopt verder in zuidwestelijke richting naar de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Oorspronkelijk was de Nieuwe Meer een uitloper van de Haarlemmermeer, waarvan een gedeelte ook wel Oude Meer werd genoemd.
Wilt u meer lezen en zien over de (geschiedenis van) de Riekerpolder en het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer? Na lezing van de volgende artikelen weet u álles over dit bijzondere stukje van (tegenwoordig) Amsterdam, dat tot 1921 de zuidwestelijke grens van de gemeente Sloten vormde:
* Het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer;
* Herinneringen aan Jaagpad nr. 200 bij de Nieuwe Meer;
* Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220;
* Wat er nog rest van de Riekerpolder;
* Sloten en de verbinding van Amsterdam naar Den Haag.
Erik Swierstra,
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp.
Op het in 2006 op deze website gepubliceerde artikel ‘Het Jaagpad, Café Opoe‘ kwam in mei 2020 een reactie van Marian Merkestein. Zij heeft als kind gewoond aan het deel van het Jaagpad dat in 1956 is vergraven tot Riekerplas, nu deel van de Nieuwe Meer.
Uitwisseling van foto’s en informatie inspireerde haar om haar herinneringen uit de jaren vijftig op te schrijven en aan deze website ter beschikking te stellen. Het geeft een beeld van een geheel verdwenen wereld, nu circa 65 jaar geleden.
Tevens hierbij een artikel over het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer, wat meer achtergronden geeft van deze omgeving.
Erik Swierstra; augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
Ik ben geboren als Marianneke Merkestein op 6 mei 1952 aan het Jaagpad 200 (‘Het Kruithuis’) uit de liefde van mijn ouders, die elkaar al vanaf hun zestiende levensjaar liefhadden. Ze hebben op 11 september 1951 deze ‘dienstwoning’ betrokken, mama was op dat moment reeds een maand zwanger van mij en papa was al langer in Amsterdam werkzaam bij de marechaussee.
Uitzicht vanaf het Amsterdamse Bos over de Nieuwe Meer naar het Jaagpad, met het huis op nr. 200-201; 2 mei 1940. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Huisarts Sabel die assisteerde bij de geboorte kon niet met een auto gekomen zijn, Jaagpad 200 was immers onbereikbaar dus waarschijnlijk is hij met zijn fiets op het trekpontje de Ringvaart overgestoken…
‘Onbereikbaar’ voor de buitenwereld, zo was eigenlijk wel het overheersende gevoel over onze woonlocatie, getuige ook het schaarse bezoek van familie die in Houten woonde. Het allereerste bezoek van mijn oma was daags na mijn geboorte, ik was haar eerste kleinkind.
Ze kwam met de trein en ik weet niet tot hoever er destijds een bus reed vanaf het Amstelstation richting het Jaagpad, en óf er überhaupt een bus reed die kant op. Feit is dat ze een ontzettend lange wandeling heeft moeten maken en op het eerste de beste bankje aan het Jaagpad geruime tijd uitgeput heeft zitten uitrusten om het laatste traject te kunnen volbrengen. Begrijpelijk is dit dus tevens haar laatste bezoek geweest.
Andere familieleden zetten hun fiets op de trein en de sportievelingen legden bij gunstige weersomstandigheden de afstand geheel per fiets af, maar dat was toch wel een rit van zo’n drie uur.
Jaagpad 200-201, de woning bij het Kruithuis. Op de voorgrond het smalspoor voor materiaaltransport; juni 1953. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Bij de militaire magazijnen aan het Jaagpad. Rechts het huis Jaagpad 200-201. Links de Riekerpolder; juni 1953. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Jaagpad 200, ‘Het Kruithuis’, deel uitmakend van de Stelling van Amsterdam, ontleende zijn naam aan de militaire magazijnen achter ons huis alwaar munitie lag opgeslagen, – vandaar dat wij achter een imposant hekwerk woonden – en de aanvoer ging over water. Afgemeerd aan de grote steiger voor ons huis, werd de munitie uitgeladen en op lorries gezet die op de rails naar de opslagplaatsen rolden.
Jaagpad 200 was een twee-onder-een-kapwoning, de andere helft (nummer 201) werd bewoond door Tiemen Dijkema, de laatste veldwachter van Sloten, die achter zijn huis een plaatsje had waar een groot hok was met kippen die ook losliepen, evenals de haan die zijn snavel had zitten op dezelfde hoogte als mijn wapperende handjes en ongelukkigerwijs ooit flink in mijn pink pikte.
Tiemen Dijkema, de laatste veldwachter van het dorp Sloten. Hij woonde op Jaagpad 201; circa 1926. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Het verweerde houtwerk buiten en binnen verraadde de oudheid van deze donkere, vochtige en tochtige woning die bovendien verstoken was van alle comfort. In de keuken was een aanrecht van steen met een grote gootsteen maar er was geen kraan want er was geen stromend water.
In de tuin stond echter een handzwengelpomp waarmee het water uit de grond gepompt moest worden. Ja, hoe primitief. en voorwaar een zware klus waaraan mijn moeder een hardnekkige blessure heeft overgehouden. Er was een bleekveld en een groentetuin waar de spinaziebladeren een formaat hadden dat daarna nooit en nergens meer geëvenaard zou worden.
De wanden in het huis waren voorzien van lambrisering en in de benedenkamers hingen lange bruine veloursgordijnen. De vloeren waren belegd met parket en op het parket in de woonkamer lag een karpet waarop ik sociaal brabbelde met ene ‘Okoeke’. Nee, er was niets of niemand, ik verzon ‘het’ en gaf het de naam ‘Okoeke’.
Jaagpad 200. Mijn nichtje en ik achter de lorrie (kijk wat een dikke grote bomen); 1955. Foto: collectie Marian Merkestein.
Jaagpad 200, met zusje van mijn moeder -zicht op de bijkeuken; 1954. Foto: collectie Marian Merkestein.
Mijn slaapkamertje lag boven de entree, aan de waterkant dus. Het zo typerend pruttelende geluid van de dieselmotoren nodigde me altijd uit om op het stoeltje te klauteren om door het raam te kunnen kijken naar een dan passerende boot.
“Hoe doen de bootjes?”, was een repeterende vraag die mijn moeder aan me stelde en ik dan in de scherpte van mijn waarnemingen beantwoordde met het nabootsen van dat bijzondere geluid; in opperste stilte krijgen geluiden een diepere dimensie en beklijven zodanig beter.
Dagelijkse geluiden waren die van de kippen en de haan van de buurman, van het kabbelende water en het geklots tegen de oever, van het gepruttel van de dieselboten, van de gierende wind rond het huis en het ruisende gebladerte van de bomen langs de slootkant achter ons huis en van de velerlei vogels.
In het weekend geluiden van bootjes met klapperende zeilen, sierlijk dansend op het Nieuwe Meer en van de meerstemmigheid die wandelaars en fietsers voortbrachten wanneer ze bij zonnige dagen het Jaagpad bezochten. Eens, op een zondagmiddag, viel pal voor onze woning een mevrouw van haar fiets en zat even later bij ons in de bijkeuken.
Jaagpad 200. Zusje van mijn moeder op de steiger. Zij staat op de rails die naar de munitieloodsen leiden; 1954. Foto: collectie Marian Merkestein.
Jaagpad 200. Zusje van mijn moeder in roeiboot bij de steiger; 1954. Foto: collectie Marian Merkestein.
Ik bleef op veilige afstand buiten staan maar volgde door de openstaande deur nauwlettend de indrukwekkende taferelen daarbinnen: ik zag de mevrouw wier broekspijp was opgerold tot boven haar knie en óp die knie ontwaarde ik een grote wond die ik in mijn spanning steeds groter zag worden en door mijn voorovergebogen moeder werd verzorgd.
Mijn vader was inmiddels al lange tijd overgeplaatst naar Apeldoorn en kwam alleen in het weekend thuis, waardoor mama en ik ruim drie jaar met z’n tweetjes aan het Jaagpad gewoond hebben. Eerst decennia later zou ze het zich niet-veilig voelen gedurende die jaren benoemen, dus achteraf bezien gingen we niet voor niets samen regelmatig uit logeren bij opa en oma, en de rest van de familie in Houten.
Het hierbij horende, constant terugkerende tafereel dat zó vaak zó dierbaar gememoreerd werd door mijn moeder: Samen op de fiets naar het Amstelstation, ik voorop in het zitje en vrolijk zingend: “Jankie kanne mama misse niet.” (Jankie, omdat Marianneke nog niet uit te spreken was voor mij). Dat was ook altijd de lading: ik was zó oneindig aanhankelijk aan haar…
Bij het Jaagpad hebben we met enige regelmaat onze toevlucht gezocht in de Riekermolen (Jaagpad 240) waar molenaar Cor van der Pouw Kraan woonde, met zijn vrouw An en dochters Hennie, Joke en Anneke, al weet ik niet zeker of die laatste op hun volgende adres Jaagpad 160 (bij het poldergemaal) is geboren. Nog weer later is dochter Ineke daar geboren.
Uitsnede uit een luchtfoto van de Nieuwe Meer gezien in oostelijke richting, met links van de oever het huis Jaagpad 200-201, met daarachter het kruitmagazijn en de steiger aan de oever er voor. Op de achtergrond Tuinpark Ons Buiten; 5 juni 1931. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
In november 1955 verhuisden ook mama en ik naar Apeldoorn: een wereld van verschil… Mijn moeder bloeide op in de reuring van haar nieuwe leven en maakte al snel contact met de collega’s van mijn vader en hun echtgenotes, maar ik daarentegen heb altijd moeite gehad- en gehouden met de vele prikkels. Deze wereld was te groot, te vol, te druk….
In maart 1965 overleed mijn vader op 38 jarige leeftijd aan een (toen nog) ongeneeslijke ziekte; in enkele maanden tijd zagen we deze sterke levenslustige man verdwijnen in zijn sterk vermagerde schaduw. Mijn moeder ontvluchtte de leemte door de drukte op te zoeken terwijl ik meer en meer de stilte verkoos.
Op mijn 33ste verruilde ik uiteindelijk het veilige thuisnest voor een eigen stekje en noemde het ‘mijn schelpenhuis’: een penthouse in Bergen aan Zee, pal aan zee en met diezelfde rust en hetzelfde weidse vergezicht als van het Jaagpad aan Het Nieuwe Meer.
Met de familie van der Pouw Kraan zijn we altijd bevriend gebleven, al was het contact de laatste jaren i.v.m. leeftijd uitsluitend via de telefoon. Eind december 2008 ben ik naar de begrafenis van Cor geweest, als plaatsvervanger van mijn moeder, maar ook de jaren daarna bleef ze contact houden met de oudste dochter van Cor en An.
Op 6 mei 2007 ben ik samen met mijn moeder, voor het eerst na ons vertrek eind 1955, teruggegaan naar de plek waar Jaagpad 200 ooit stond. Terug naar de plek waar ik geboren ben en 3,5 jaar heb geleefd, verafgelegen van de bewoonde wereld en omgeven door ongerepte natuur en maagdelijke stilte, waar de enige passanten boten waren en in het weekend fietsers en wandelaars, en waar we met een trekpontje het water van de Ringvaart moesten oversteken om bij het dichtstbijzijnde kruideniertje te kunnen komen.
Mijn hele leven had zich de vraag gesteld waar toch die ‘ondefinieerbare stilte’ vandaan kwam, die zich altijd in mijn hoofd herbergde… Toen we echter weer hier stonden, ruim 40 jaar na ons vertrek en zó tastbaar dichtbij mijn prilste levensjaren, wist ik het: “Het is DEZE stilte die mij gevormd heeft.”
Marian Merkestein; juni 2020.
Dit artikel als pdf-bestand: Herinneringen aan Jaagpad nr. 200 bij de Nieuwe Meer.pdf
In het gedeelte van de Nieuwe Meer dat in de jaren vijftig is uitgebreid voor de zandwinning stonden tot de vergraving verschillende huizen langs het Jaagpad.
Een vroegere bewoonster vertelt over haar herinneringen. Het geeft een beeld van een geheel verdwenen wereld, nu circa 65 jaar geleden.
Tevens hierbij een artikel over het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer, wat meer achtergronden geeft van deze omgeving.
Erik Swierstra; augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
Van 1950 tot 1952 woonden we in een klein huisje aan het Jaagpad, nr. 220. Later zijn we weer op het Jaagpad gaan wonen, 1953, in een schuurtje achter café Opoe. Daar moesten we ook weer vertrekken in augustus 1955.
We kregen toen eindelijk een woning, maar hadden liever op het Jaagpad blijven wonen. De vrijheid en het primitieve leven lag ons wel, maar de wet was onverbiddelijk.
Omtrent april 1950 tot december 1952 (sloop) – Jaagpad 220, Riekerpolder, Post Sloten
Ons eerste huisje in 1950 was indertijd gebouwd van tufsteen, en geïsoleerd met een dikke laag cement. De hoeken en de staanders waren van dikke balken, versterkt met hoekijzers. Het heeft vele stormen doorstaan, hoewel het dak erg amateuristisch in elkaar geknutseld was, heeft het ook tot de sloop zich heftig verweerd, om het niet op te geven.
Het was goed regendicht met dik rubberroid en teer, waar overheen wat armoedig uitziende latten vastgetimmerd, om alles op z’n plaats vast te houden. Het was beslist geen villa, en indertijd gebouwd om kippen in te houden, hetgeen maar een smoes was om een vergunning te verkrijgen.
Er heeft jaren een man-alleen in gewoond, toen wij erin trokken stond het al een jaar leeg en het was erg smerig. Geen water, toilet, licht, gas. Als dat niet middeleeuws was? Vanaf het fiets- en wandelpad liepen we schuin de slaperdijk af, en daar lag een smal water van ongeveer twee meter breed, ook rondom het land als afscheiding van de overige weilanden.
Een bruggetje van ongeveer vier meter moesten we over en dan een lang paadje tot het huisje. Op het brugje stond halverwege een ijzeren hek met prikkeldraad, zodat het moeilijk was om er over- of omheen te klimmen. Het woeste stuk land (pachtgrond) was zeer verwaarloosd en begroeid met distels en een soort bindgras. Tegen het huisje aan de linkerzijde stond iets dat op een kippenren moest lijken en een oude regenton, welke het water via een hele vieze goot van het dak moest opvangen.
Binnen bestond de ruimte uit een kamer van ongeveer vier bij vier meter en iets wat voor een slaapkamer moest door gaan van twee bij twee meter. Een kast van amper een meter diep, daar kon nog net een wiegje in staan. Wat voor keuken moest dienen was een meter diep en daar moest nog een aanrecht van af, de bestond uit een soort sinaasappelkrattenhout, met een plaatje zink er overheen, met twee hele oude petroliestellen, wat oude vieze ingedeukte aluminium pannen, nog een kleine ruimte wat voor berghok moest dienen.
Er zat warempel nog een kraan boven de gootsteen met een brok ijzeren buis als afvoer, die nergens op aangesloten was, alleen een oude zinken emmer stond eronder. Er kwam immers toch geen water uit het kraantje, gewoon show. Er lag een oud stuk balatum zeil op de vloer, en een paar stoelen met een tafel stoffeerde de “villa”. O, ja, in de slaapkamer was er iets van een oud ledikant vastgeklonken in de muur, wel stevig hoor..haha.
Maar het kon ons allemaal niets schelen, je kon er alles van maken en op de eerste plaats uitmesten en schoonmaken, fan nog wat aanbouwen. Nu nog achter de eigenaar komen, dus op speurtocht. Via de man van het overhaaltje (een roeiboot) kwamen we toch uiteindelijk achter de eigenaar en toen begon de story.
Ouwe Theo
Ook de story van Theo Verhey, alias ouwe Theo. Door een oud potkacheltje. (ik sla een stukje over) Mijn man wist dat er op de Schinkelkade een kachelsmid woonde, maar persoonlijk kende hij hem niet. We hadden cement nodig om de scheuren in het kacheltje te repareren en besloten hem om deskundig advies te vragen, want wij hadden geen ervaring omtrent dit euvel.
Op de fiets, in die jaren deden wij alles met fiets of de benenwagen. Mijn man keek door het raam naar binnen en zag een vreselijke troep opgestapeld, oude ijzeren buizen en fietswielen, oude waterketeltjes, je kon het zo gek niet bedenken. Er was nauwelijks nog een looppaadje. Een kerkhof van voor onze begrippen oud roest, maar voor hem kennelijk een soort goudmijn.
Er was warempel voor het raam (etalageraam..haha..) een soort vensterbank, waarop een paar potten met aarde stonden. Mijn man keek eens goed naar wat er in die potten met verdroogde aarde zat en schoot in de lach. Zag hij het goed? In drie van die potten staken drie afgesneden gerookte bokking koppen uit, en in twee ernaast een stompje sigaar.
Toen hij zich omdraaide keek hij in twee lachende kraalogen van de eigenaar van dit wonderlijke imperium. Mijn man zei goeiemorgen en wees op de viskoppen en zei lachend zo’n wonder der natuur heb ik niet eerder gezien. Waarop de kachelsmid zei: “je moet alles een keer proberen. Wat zijn de problemen, man?”
Mijn man legde het uit, waarop Theo wat acrobatische toeren moest uithalen om ergens uit een bouwvallige kast een zak cement tevoorschijn te halen. “Is dit genoeg”? Nou, dat lijkt mij wel, antwoordde mijn man.
“Ik wil het wel even brengen, waar woont U?” Nou, niet vlak naast de deur, ik woon op het Jaagpad.
“Het Jaagpad? Daar kom ik minstens drie keer in de week als ik het niet te druk heb. Waar ongeveer, voor- of achteraan?” Hij vroeg het enigszins verbaasd. Mijn man legde heel duidelijk uit waar wij woonden, waarop Theo zijn ogen fonkelden.
Er viel een stilte, hij lichtte zijn wat Frans uitziende pinobaret op (die later van ons de bijnaam “klapbes” kreeg), wreef eens met zijn eeltige handen over zijn dun begroeide schedel, en ging verder: “Ik ken dat huisje wel, en heb me vaak afgevraagd wie er nu in zo’n krotje wonen zou, want er hing ook vaak wasgoed aan de lijn. Ik zou er best eens een kijkje willen nemen.” Waarop mij man zei: “Nou, bij deze nodig ik U dan uit, als U weer eens een fietstocht maakt.”
Hij greep die kans met beide handen aan, want de volgende dag stond hij in de namiddag al op ons bruggetje, maar het hek was op slot, omdat wij niet onverwachts met bezoek verrast wilden worden. We hadden een paar schapen lopen en die mochten niet weglopen, dus moest het hek altijd goed gesloten zijn.
Ik bood hem koffie aan en we maakten kennis met elkaar. Ik zei voorlopig maar mijnheer, in die tijd noemde je iemand, en zeker geen oudere persoon, zomaar bij zijn of haar voornaam. Het was mooi weer en voorlopig moesten de mannen maar even geduld hebben, want voordat het water kookte op mijn oliestel, dat duurde wel even.
Dat was geen probleem, want beiden hielden van de buitenlucht en Theo zag al snel spullen die voor ons niet bruikbaar waren, maar waar hij nog wel wat mee kon. Hij kwam heel dikwijls bij ons, niet altijd gelegen omdat ik een baby had en alle handelingen vaak meer tijd kosten dan voor mensen in de stad die van alle gemakken voorzien waren.
Soms hadden we net genoeg eten overgehouden van de vorige dag voor ons tweeën, maar Theo was een echte vrijgezel die van geen tijd wist. Zoals de meesten wel weten leefde hij samen ment zijn eveneens vrijgezelle zuster. Die had wel enige regelmaat, maar Theo trok zich er weinig van aan en dat gaf de nodige ruzies, om het maar vriendelijk uit te drukken.
Meestal hoorden wij hem al van verre aankomen, als de wind in onze richting waaide. Aan zijn stuur had hij een grove, zware ketting hangen die tegen zijn fiets sloeg. Hij was geen doorsnee burger en had een boeiende verteltrant. Mijn man en Theo konden het samen goed met elkaar vinden.
Vertrek uit eerste huisje (verplicht door sloop) zonder vooruitzicht op een woning. Het huis werd op de dag dat we het verlieten voor onze ogen gesloopt, omdat we geen woonvergunning hadden voor dat pandje. Wij stonden op straat met en kleuter van twee jaar, een bouvier en een fox.
We sliepen afwisselend dan bij familie, dan bij vrienden. We trokken steeds weer naar de plek waar we zo gelukkig waren. Na een maand of zeven reden we weer met ons dochtertje op de fiets over het Jaagpad en kwamen Wim v.d. Zee tegen. Mijn man vroeg: “weet jij geen huisje of schuur voor ons?” Waarop hij antwoordde:”dat moet je maar aan het polderbestuur vragen.”
Het nieuwe gebouw uit 1937 van Café ‘Meerzicht’ gezien in zuidelijke richting naar de Nieuwe Meer; jaren dertig. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Schuurtje bij café Opoe
Daar bedoelde hij zijn vrouw Nel (v.d. Zee-Stoel) mee, eigenaresse van café Opoe en tevens lid van het bestuur van de Riekerpolder. Ze had wel met ons te doen, het enige wat ze had was een bergschuurtje waar terrasstoelen en andere spullen in opgeslagen waren. Die konden wel naar een grotere schuur, maar we moesten het dan helemaal van binnen betimmeren, want het was voor bewoning ’s winters te koud en ’s zomers te heet.
Voor vijf gulden in de week huur en er werd een tussenmeter geplaatst voor electra, zodat we een eerlijk verbruik aan haar betaalden. Water mochten we mondjesmaat uit de regenput gebruiken als er genoeg was. We mochten het buitenstilletje gebruiken als we het maar op tijd leegden en schoonhielden. Daar maakten we bijna nooit gebruik van, want het was bedoeld voor de mensen (het publiek) van de botenstallers en botenhuurders.
Schilderij van M.G. v.d. Vliet – Zicht op de Nieuwe Meer; circa 1952. Foto: collectie familie v.d. Vliet.
Schilderij van M.G. v.d. Vliet – Nieuwe Meer met zicht op café Opoe; circa 1952. Foto: collectie familie v.d. Vliet.
Ik kookte nog steeds op oliestellen, de kleine ruimte was ongeveer hetzelfde als ons eerste huisje. Maar mijn man mocht er een atelier aanbouwen voor zijn werk. Hij was kunstschilder, geen klodderaar, maar een echte realistische schilder. Ook tekenen kon hij als de beste. Wat waren we gelukkig dat we weer op ons zelf woonden, en ja hoor, daar hoorden we weer de ketting rammelen van Ouwe Theo.
Die naam had hij aan onze dochter Linda te danken, want Nel v.d. Zee had een zoon die ook Theo heette, die werd door ons dochtertje Nieuwe Theo genoemd. Een jaar later werd onze zoon geboren en toen die ongeveer anderhalf jaar oud was moesten we voor de tweede keer ruimte maken voor de plannen die de gemeente al jaren had met de polder. Maar deze keer konden ze het niet maken om ons wederom zonder een huis toe te wijzen op straat te zetten. Theo was nu weer zijn uitstapje kwijt. Toen wij in de stad Amsterdam een woning kregen kwam hij ons weer bezoeken, maar niet voor lang.
Theo’s laatste avond
Zoals gewoonlijk kwam hij weer bij ons koffie drinken en zei: “ik mis die ritjes op de zomeravond naar jullie toe wel erg.” De laatste avond (wat wij toen nog niet wisten dat het zijn laatste bezoek zou zijn) was hij een beetje stil. Opeens, zoals gewoonlijk, stond hij op en meestal zei hij, of liever, gaf hij het geluid, van een groet. Maar dit keer deed hij wat vreemd, hij liep naar de deur, pakte zijn zakdoek uit zijn zak, zwaaide ermee, liep weer naar de deur en herhaald het weer. Toen ging hij weg, we zagen hem wegfietsen.
Later zeiden we tegen elkaar, wat deed Theo vreemd daar straks met die zakdoek zwaaien, en nog een keer. De volgende namiddag kwam er een jongen van een jaar of dertienveertien bij ons met de mededeling dat zijn buurman Theo die nacht, in de vroege morgen, was overleden. Toen leek het ons duidelijk, hij moet het haast wel aangevoeld hebben dat het zijn laatste bezoek aan ons was geweest.
We hebben hem zeker lang gemist, hij was door de jaren toch een vriend van ons geworden. Ik zie hem nog komen met zijn lange magere lijf, hoge rug, zijn ongepolitoerde nagels. Of het nu zondag was of niet, hij droeg altijd om zijn broek een touw inplaats van een riem. Maar wel zijn Flambaar hoed, hoge schoenen. Zijn ogen lagen wat diep en zijn gebogen neus deed wat Grieks aan.
Een niet alledaagse figuur. Dom was hij om de drommel niet, want zijn gesprekken waren beslist niet oppervlakkig. Maar we konden ook enorm lachen met hem. Een enkele keer hielp mijn man wel eens bij een klus, als er iets zwaar te sjouwen was. Hij had vaste klanten waar hij ieder jaar terugkwam om de haardkachel schoon te maken. Soms kwamen ze met verhalen ergens vandaan, nou jongens om te lachen, achteraf. Ik kan zo wel doorgaan,maar nu stop ik maar.
Teloorgang van de polder
Grote stukken van die prachtige polder moest ten koste van veel natuurschoon verdwijnen en moest een stuk geschiedenis radicaal verwoest worden.
Waarvoor? Jammer – Jammer – Jammer! Het was zo’n prachtig mooi stuk natuur daar. Ze hadden bagger en zand nodig werd toen beweerd, voor het Vondelpark en (het toen nog zogenoemde) Bosplan, nu Amsterdamse Bos genaamd. Het zand werd gebruikt voor het ophogen van de tuinstad Osdorp.
P.S.
Ik ben kort geleden (na vele jaren) weer eens naar de buurt van het Jaagpad geweest, maar ik herkende er niets meer van omdat het pad waaraan ik woonde er niet meer is, alles water. Vreselijk jammer, het was een schitterend stuk natuur. We gingen vaak met het pontje over van het Jaagpad om boodschappen te doen naar het kruidenierswinkeltje aan de Ringvaart en zwommen heerlijk vanaf de steiger van café Opoe.
Oostzaan, Mw. van der Vliet-Lagerweij; Aantekening Jaagpad, impressie – donderdag 25 augustus 2005
Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl
De Riekermolen, ten noorden van het Jaagpad, gezien naar de Sloterweg. Foto: J. van Eck – Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
De echtgenoot/vader is Maarten Gerrit van der Vliet, afkomstig van Texel, woonachtig geweest aan de Aalsmeerweg. Kunstschilder, overleden in 1966. Het schilderij van zijn hand met zicht op café Opoe en het Nieuwe Meer en Jaagpad, vanuit het Boschplan is afgedrukt.
Mw. van der Vliet-Lagerweij is opgegroeid in de Veerstraat, naast de school. Dochter Linda is geboren december 1950. Café Opoe (Meerzicht) wordt dan gedreven door Wim van de Zee en Nel van der Stoel, met zoon Theo. Nel is een befaamd naaktzwemster, zomer en winter. Op het munitiedepôt woont in een huis op nummer 200-201 de familie Dijkema, oud veldwachter (de laatste) van Sloten.
De molenaar op de Riekermolen is Cor van de Pouw Kraan, met vrouw en twee kinderen. Achteraan het Jaagpad (tegenwoordig: Driessen) woont een oud (koloniaal) soldaat met een Thaise vrouw en dochter Diana. De pont over de Ringvaart is van Piet Eilander, die op de Ringvaartdijk / hoek Koekoekslaan woont. De oversteek is voor fam. v.d. Vliet gratis. Zie hier de gehele kosmos van het westelijke deel van het Jaagpad in de periode van 1950 tot het einde in 1955.
Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl
Dit artikel als pdf-bestand: Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220,pdf