Na de onthulling en verwelkoming van de gerestaureerde Slotense brandspuit uit 1880 in het Slotense Tuinpark V.A.T. op 28 augustus 2022 vroegen velen zich af hoe de brandweer op Sloten eigenlijk werkte.
“Op het dorp stond met ingang van 1932 ook een brandmelder. Welke rol vervulde die bij het melden van branden?” En: “Welke Slotenaren zaten er in de Brandploeg?” Diverse Slotenaren halen herinneringen op.
Brandploeg: ieder zijn eigen taak
In de ‘Instructie voor de brandmeesters der vrijwillige brandweer in het buitengebied van de Gemeente Amsterdam’ uit 1967 werden de regels gedetailleerd uit de doeken gedaan. In het buitengebied van de gemeente Amsterdam bevonden zich in 1967 nog zes brandwijken, die deel uitmaakten van drie brandweer-secties: Sloten, Osdorp en Noord.
Het personeel van de brandwijk Sloten bestond uit een 1e en een 2e brandmeester, een spuitoppasser, hooistekers en een aantal spuitgasten. De brandmeesters droegen de zwaarste verantwoordelijkheden bij het ‘blussingswerk’, het oefenen, de administratie, het rapporteren over van alles en nog wat en het onderhoud van het materieel en het spuithuisje. Het personeel was verplicht om alle bevelen op te volgen en mocht zich zonder toestemming van de bevelvoerder niet van het brandterrein verwijderen.
Piet Ebbers eerst 2e en toen 1e Brandmeester
De werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp beschikt over een officiële aanstellingsbrief gedateerd op 1 september 1955. Op die dag werd de Slotense loodgieter Piet Ebbers van Sloterweg 1201 namelijk aangesteld als ‘2e Brandmeester in de brandwijk Sloten’. Hij was, zo staat in de arbeidsovereenkomst van 23 augustus “verplicht om de arbeid persoonlijk te verrichten”. Piet Ebbers ontving hiervoor het salaris van ƒ 152,– per jaar: “… hetwelk aan het einde van het kalenderjaar zal worden uitbetaald…”. Twee jaar later promoveerde Piet al tot 1e Brandmeester en nam Gerrit van der Puij de functie van 2e Brandmeester over. Gerrit heeft ervoor gezorgd dat de brandspuiten van Sloten en Osdorp behouden zijn gebleven voor het landelijke gebied. De Slotense spuit staat nu bij de entree van Tuinpark V.A.T. en de Osdorpse staat in de hal van de brandweerkazerne aan de Ookmeerweg.
Broeiing van hooi leidde tot branden
De geschiedenis van het Slotense brandweercorps gaat te ver terug om uit de begintijd nu nog verhalen boven water te halen. Wat wel bekend is, is dat hooibranden het vaakst voorkwamen in het landelijke gebied. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het oudste document in het archief van de werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp (gedateerd op 30 november 1948) juist hierover gaat. Het betreft de ‘Instructie voor brandmeesters en hooistekers in het buitengebied der Gemeente Amsterdam’. De ‘buitengemeente’ van Amsterdam was verdeeld over tien hooidistricten. Het hooidistrict ‘Sloten’ stond onder controle van de brandmeesters van de brandwijk Osdorp. Ieder district had zijn eigen hooistekers.
Een passage uit de instructie: “Wanneer hooi (te sterk) broeit, is de eigenaar, huurder of gebruiker van het perceel waarop het hooi zich bevindt verplicht om hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de brandmeesters of hooistekers van het hooidistrict, welke personen daarop een onderzoek instellen. Bij het ontdekken van een broeiing onderzoeken zij het hooi met hooi-ijzers en gelasten zo nodig spitten, omwerken of verspreiden daarvan door de eigenaars, huurders of gebruikers.” Alles wordt gedetailleerd beschreven, tot en met de noodzakelijke “nacontrole tot het gevaar voor brand was geweken”.
Meestal kleine veenbranden
Zoon Dirk Ebbers weet zich nog wel te herinneren hoe dat in zijn jeugd ging. “Er kwam dan iemand aan de deur met een brandmelding. Mijn vader nam dan altijd eerst contact op met de brandmeester in de stad. Daarna was het zijn taak als 1e brandmeester om snel ter plaatse te gaan kijken wat er aan de hand was; om wat voor brand het ging. En om een inschatting te maken of de brandweer uit de stad moest komen. Ik herinner me dat het relatief vaak om een veenbrand of een brand in een hooiberg ging.”
Rietje de Jong-Mol (1938) herinnert zich nog een grote vreselijke brand “bij Meekel aan de Zuiderakerweg. Dat was echt heel erg en er waren ook doden te betreuren. Natuurlijk was de echte brandweer toen snel ter plaatse. Voor zover ik me dat kan herinneren was dat gelukkig echt een uitzondering.”
Brandmelder nog nooit gebruikt
Degene die de brand gemeld had zorgde er ondertussen voor dat het nieuws zich als een ‘waarschuwend vuurtje’ door het dorp verspreidde. De overige leden van de brandploeg verzamelden zich snel bij de vroegere tramremise en later bij het Spuithuis. De brandspuit werd naar buiten gesleept en naar de plek des onheils getrokken. Dirk: “Negen van de tien keer kon de brandploeg het zelf afhandelen, maar de brandmeester uit de stad kwam toch bijna altijd kijken. Zo nodig kwam de brandweer met groot materieel. Dit hele proces stond – voor zover ik het me kan herinneren – altijd los van de brandmelder op het dorp. Op het moment dat Amsterdam die in 1932 hier op het dorp neerzette, waren de Slotenaren al gewend aan hun eigen procedures.
Voor zover ik me kan herinneren, is-ie hier nóóit gebruikt. Maar ja, Sloten maakte sinds 1921 volwaardig deel uit van Amsterdam en het dorp had daarom ook recht op zo’n paal.” Rietje de Jong-Mol bevestigt deze herinnering: “Nee hoor, leuk die paal, maar hij is nooit gebruikt. Als er brand was, dan ging je dat meteen bij Ebbers en Van der Puij melden.”
Prima bijbaan
De Slotenaren vonden het prima om in deel uit te maken van de brandploeg. Ze kregen per keer dat ze moesten uitrukken betaald. En, niet onbelangrijk, degenen die in de Slotense brandploeg zaten kregen vrijstelling voor de BB (Bescherming Bevolking). Dat was een naoorlogse organisatie die in 1952 was opgericht door de overheid. De BB was een onderdeel van de civiele verdediging en had als taak om de bevolking te beschermen tegen de onmiddellijke gevolgen van oorlogsgeweld gedurende de periode die nu bekend staat als de Koude Oorlog.
Spuitoppasser en de spuitgasten
Zowel het blusvoertuig zelf als zijn onderkomen (het spuithuisje) moesten natuurlijk in goede staat verkeren. De spuitoppasser had tot taak om al het blusmaterieel en het spuithuis goed te onderhouden. In de ‘Instructie voor de Brandmeesters der Vrijwillige Brandweren in het Buiten-Gebied der Gemeente Amsterdam’ gedateerd 15 april 1930 staat een uitgebreide taakomschrijving van de spuitoppasser: “Hij zorgt dat de spuit voor blusschingswerk te allen tijde in goeden staat verkeert. Hij waakt voor het uitdrogen der zuigers gedurende den zomer en het vastvriezen der kleppen (van de pomp) gedurende de winter.
Na een brand of een oefening, waarbij het voertuig in werking is geweest, wordt dit door den spuitoppasser geheel schoon- en drooggemaakt; natte slangen worden te drogen gehangen. Kleine herstellingen worden door hem verricht. Het benoodigde vet, poetskatoen enz. wordt hem verstrekt. Blijken groote herstellingen noodig, moet de spuit of het spuithuis geschilderd worden of zijn slangen defect, dan meldt hij dit aan den 2den brandmeester, die zich in verbinding stelt met den hoofdbrandmeester der hoofdwacht, waaronder de brandwijk ressorteert.” Beide brandmeesters en de spuitoppasser kregen een jaarwedde of vergoeding.
De pijpvoerders, spuitstellers en pompers hadden geen contract maar kregen betaald: “gedurende den tijd dat zij te werk gesteld zijn”. Het ging om een uurtarief: de pijpvoerders kregen ƒ 1,50 per uur (tussen 22 en 6 uur en op zondagen: ƒ 2,–) en de spuitstellers en pompers kregen ƒ 1,– per uur (tussen 22 en 6 uur en op zondagen: ƒ 1,50). Deze Slotense spuitgasten trokken de brandspuit voort aan de twee trekbomen, zorgden ervoor dat de slangen goed lagen, hadden de zware taak om het water uit de sloot te pompen en verleenden allerhande ondersteunende taken.
Rietje Mol (6) viel in de Ringvaart
In principe moest er, volgens het reglement, iedere maand worden geoefend, maar in de wintermaanden (december tot en met maart) kon worden verzocht om in plaats van de oefening een theorieles te houden. Rietje de Jong-Mol, die sinds haar geboorte nog altijd op Sloten woont, weet zich te herinneren dat er op Sloten niet zo vaak werd geoefend: “Nee hoor, op Sloten gingen ze één keer per jaar oefenen en niet vaker. Ik herinner me dat ik als kind daar graag naar ging kijken. Ik weet het nog precies: Ik was zes jaar en kon nog niet zwemmen. Hoe het zo kwam, weet ik niet meer, maar op de een of andere manier ben ik toen in de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder gevallen. Mijn vader Henk sprong uiteraard meteen in het water om me te redden. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. Ik weet het nog altijd!”
Wie álles wil weten over de procedures en werkwijzen voor de Slotense vrijwillige brandweerlieden in 1911: Reglement Brandweer Sloten NH – 1911.
Meer informatie over de vrijwillige brandweer van Sloten
Waarschijnlijk kreeg Sloten in 1885 zijn eigen vrijwillige brandweercorps, dat bij het blussen gebruik maakte van de ‘Handspuit Otterbein’. In het Stadsarchief Amsterdam ligt een reglement uit dat jaar opgeslagen met daarin de voorgeschreven gang van zaken bij brand in verschillende gebieden. Hierbij wordt Sloten ook vermeld.
Eerder werd een interessant artikel over de brandweer in de voormalige gemeente Sloten gepubliceerd. Hierin treft u ook informatie over de brandspuit van Osdorp, die tegenwoordig – eveneens gerenoveerd – zijn thuisbasis heeft in de brandweerkazerne aan de Ookmeerweg.
Tamar Frankfurther, september 2022.
Zie ook:
* Unieke brandmelder staat bij het Politiebureautje
* Slotense brandmelder in 1933: het nieuwste van het nieuwste
* De brandweer in de voormalige gemeente Sloten
* Slotense brandspuit verhuist van Molen naar Tuinpark V.A.T.
* Brandspuiten uit Sloten en Oud Osdorp
* Tuinpark V.A.T.: de zevende standplaats voor de Slotense brandspuit
* Grondige restauratie Slotense brandspuit afgerond
Dit artikel is ook te lezen als pdf: De Slotense vrijwillige brandweer stond dag en nacht paraat (pdf)