De voormalige gemeente Sloten, geannexeerd door Amsterdam in 1921, telde in dat jaar veertien polders, zowel grote als (hele) kleine. Sommige van deze polders bestaan ruim een eeuw later nog steeds, andere zijn (grotendeels) verdwenen.
In de ontginningsperiode, vanaf zo’n duizend jaar geleden, begon de kolonisatie vanaf het IJ in zuidelijke richting. Zo ontstond in de 11e en 12e eeuw het gebied dat later de Sloterpolder ging vormen. De uitwatering van dit gebied werd oorspronkelijk gevormd door het veenriviertje De Sloot of Slochter, dat uitwaterde op het IJ.
(N.B. Door op de afbeeldingen te klikken kan een vergrote weergave worden getoond.)
Voor de aanleg van polders waterde het veenweidegebied uit op het buitenwater met een beperkte waterbeheersing. Dwars door het veenland werden sloten gegraven. Deze vormden niet alleen een afwateringssysteem, maar fungeerden tegelijk ook als perceelsgrenzen. Op de kopse kant van de percelen werden boerderijen op huisterpen opgericht. Zo ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing.
Het riviertje de Sloot dat vanaf het huidige Sloten in noordoostelijke richting naar Sloterdijk liep was de basis voor ontginning van wat later de Sloterpolder werd. De oudste vermelding van een kapel te ‘Sloton’ was in 1063.
Men groef sloten haaks op de ontginningsbasis waardoor het veenland werd ontwaterd en geschikt werd voor het verbouwen van gewassen. Het ontgonnen land werd in gebruik genomen voor het verbouwen van graan.
Door de afwatering t.b.v. de akkerbouw droogde het veenland uit en de oppervlakte daalde door oxidatie en inklinking. Als gevolg van de bodemdaling werd het steeds lastiger het land droog te houden. Het hoogteverschil tussen het binnenwater en het buitenwater van de zeearm het IJ, met tot 1870 eb en vloed, bemoeilijkte het spuien van water op het buitenwater. Ook de kans van overstromingen werd steeds groter.
Dijken en sluizen
Na diverse grote overstromingen, waarbij veel land verloren ging, werden de laag gelegen landerijen langs het IJ beschermd door de aanleg van dijken, aanvankelijk waren dat slechts lage kades. Langs de zuidelijke oever van het IJ werd vanaf het begin van de 13e eeuw tussen Amsterdam en Spaarndam de Spaarndammerdijk aangelegd. Graaf Willem I van Holland gaf in 1220 hiertoe opdracht. Vanaf halverwege de 13e eeuw werden hierin kleine spuisluisjes gemaakt, die voor de lokale waterafvoer zorgden. De grotere sluizen bij Spaarndam, en vanaf 1492 ook bij Halfweg, loosden overtollig water op het IJ vanuit de zuidelijker gelegen gebieden van het Hoogheemraadschap Rijnland. De spuisluizen waren aanvankelijk eenvoudig van uitvoering: een houten klep die door het hoge water werd opengeduwd, waardoor het water kon uitstromen bij laag water buitendijks. Bij vloed werd de klep weer dichtgeduwd, waardoor het zoute water van het IJ niet in het veenland kon stromen. In Spaarndam waren er ook schutsluizen voor de scheepvaart over het Spaarne.
De Spaarndammerdijk liep vanaf de Haarlemmerpoort in Amsterdam in noordwestelijke richting en boog aan de noordkant van Spierinx Hoorn af naar het zuidwesten, naar Polanen en Houtrijk, sinds halverwege de 17e eeuw ligt daar Halfweg. Van daaraf liep de dijk verder naar het noordwesten richting Spaarndam. Deze dijk is nu nog duidelijk in het landschap aanwezig. Na de droogmaking van het IJ in de jaren zeventig van de 19e eeuw hoefde deze dijk het woelige water van het IJ niet meer te keren en was deze dijk een binnendijk geworden.
Aan de zuidwestkant van Sloten was er andere bedreiging, die van de ‘Waterwolf’, de steeds verder groeiende Haarlemmermeer, die in de loop der eeuwen heel wat land heeft verzwolgen. Slechts lage kaden beschermden hier het land, dat dan ook vaak overstroomde.
Dijkonderhoud
De verantwoordelijkheid voor het dijkonderhoud lag bij eigenaren van de aanliggende landerijen. Dit systeem heette verhoefslaging. Tussen Amsterdam, Sloterdijk en Halfweg hadden de heerlijkheden Sloten, Osdorp, De Vrije Geer en Sloterdijk de zorg voor het onderhoud van de Spaarndammerdijk. Doordat men niet in staat was tot voldoende onderhoud raakte de dijk verwaarloosd waardoor er regelmatig overstromingen waren die voor veel schade zorgden. Vanaf 1544 hield het Hoogheemraadschap Rijnland zich bezig met een deel van het dijkonderhoud. De kosten werden omgeslagen over het gehele Hoogheemraadschap. In 1593 was de situatie onhoudbaar geworden en is het beheer en onderhoud geheel naar Rijnland overgegaan. De ingelanden (bewoners van het land achter de dijk) moesten voortaan een jaarlijks bedrag aan het hoogheemraadschap betalen voor het onderhoud (polderlasten). Dit ging volgens het principe ‘morgen morgens gelijk’, wat wil zeggen dat elk ambacht naar vermogen betaalde. Het was daarmee een van de eerste regionale dijken die gemeenschappelijk werd onderhouden.
Door de vele dijkdoorbraken kreeg de Spaarndammerdijk een steeds meer bochtig verloop. Telkens als de dijk doorbrak werd een nieuw stuk dijk om de doorbraak heen gelegd. Lange tijd was deze dijk de voornaamste landverbinding tussen de steden Amsterdam en Haarlem. Hierin kwam verbetering na de aanleg van de trekvaart met jaagpad tussen Amsterdam en Haarlem in 1632. Langs de dijk vond bewoning plaats, in elk geval vanaf de 15de eeuw, maar mogelijk al direct na de aanleg van de dijk.
Langs de Spaarndammerdijk lagen vanaf de ontginning tot halverwege de 20e eeuw een reeks boerderijen. Op de stroken land werd aanvankelijk akkerbouw bedreven, vanaf ongeveer de 14e eeuw werd het land door inklinking van het veen te drassig waardoor er werd omgeschakeld op veeteelt.
Slooterdijck bij de dam in de Sloot
Ook de Sloot of Slochter kreeg een spuisluis ter hoogte van een U-bocht in de Spaarndammerdijk. Hier ontstond enige bebouwing die in de 15e eeuw de basis vormde van het dorp Slooterdijck.
Nabij de spuisluis in de Sloterdam ontstond er een kleine haven waar zich enige handel ontwikkelde. Agrarische producten uit Sloten werd hiernaar toe vervoerd, voor verder transport over het IJ. Ook kwamen er tapperijen en herbergen. In 1465 kreeg het inmiddels gegroeide dorp Slooterdijck van hertog Filips de Goede een privilege om een eigen waag te bouwen voor de boerenbevolking.
De oudste vermelding van een kerk te Sloterdijk dateert van 1405. De nog bestaande toren is uit de 15e eeuw. De kerk wordt ook vermeld in een document van 24 maart 1479 toen de opbrengsten van de toen nog rijke visvangst uit het nabijgelegen Slotermeer voortaan ten goede kwamen aan de Sint-Petruskerk. De kerk werd in 1573 door de Geuzen in brand gestoken tijdens het Beleg van Haarlem, waarna deze in 1583 deels werd hersteld voor de protestantse eredienst. In 1664 verrees er rond de bewaard gebleven toren een nieuwe kerk, de nog bestaande Petruskerk. In de 17e eeuw verzandde de haven en verdween de spuisluis. De waag raakte in onbruik en werd afgebroken. In 1860 werd een groot deel van het dorp in de as gelegd na een grote brand.
Het gebied ten zuiden van de Spaarndammerdijk en ten oosten van de Uitweg (een zijweg van deze dijk ten westen van Sloterdijk) behoorde vanaf de Middeleeuwen tot het bangebied van Sloten. Door het inklinken van het veenland werd dit kwetsbaarder voor overstromingen en werd het gebied omdijkt en vervolgens tot polder ingericht. Vanaf 1628 was er sprake van de Sloterpolder, die zich uitstrekte vanaf de Spaarndammerdijk tot aan de Sloterweg, die de zuidelijke begrenzing vormde. De oostelijke begrenzing werd gevormd door de Kostverloren Wetering, de westelijke begrenzing was de Uitweg.
Polders
Door inklinking en oxydatie van het veenland daalde de bodem steeds verder waardoor de afwatering steeds moeilijker werd. Aanvankelijk werd er graan verbouwd. Vanaf de 14e eeuw werd het land zo nat dat het niet meer mogelijk was om akkerbouw te plegen, en hielden de boeren zich voortaan voornamelijk bezig met veeteelt.
Vanaf de 16e eeuw werden de diverse stukken boerenland steeds meer omringd door eigen dijkjes om zo het water buiten te houden. Met behulp van spuisluisjes kon het overtollige regenwater worden geloosd op het buitenwater. Bij dit omdijkte land kon op deze wijze het waterpeil kunstmatig geregeld worden.
Een polder is een stuk land waarvan het waterpeil kunstmatig kan worden geregeld door water in te laten of uit te pompen. Hiervoor heeft men (spui)sluizen nodig en als deze niet voldoende zijn (ook) poldermolens (later ook gemalen). Om dit geheel te organiseren werden polderbesturen ingesteld die het beheer voeren over de polders.
Sinds halverwege de 13e eeuw bestaan er polderbesturen, waterschappen en hoogheemraadschappen die om de paar jaar worden verkozen door de ingelanden, de bewoners van het poldergebied. Acht eeuwen lager worden deze besturen nog steeds regelmatig verkozen bij de waterschapsverkiezingen.
Het polderbestuur is verantwoordelijk voor het in goede staat houden van dijken, kades, sluizen en bruggen en ook het op voldoende diepte houden van de sloten en vaarten. Ook het bouwen en onderhouden van molens en gemalen is een taak van het polderbestuur. De inkomsten komen uit waterschapslasten die door de bewoners worden betaald en uit inkomsten van de scheepvaart bij sluizen.
Het land ten westen van de Kostverlorenvaart behoorde sinds de 16e eeuw tot het boezemgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. Sinds 2003 staat het onder bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), maar watert nog steeds (deels) uit op de Ringvaart van de Haarlemmermeer, boezem van Rijnland.
Poldermolens
Met het hoger worden van het buitenwater en het lager worden van het veenland, door oxidatie en inklinking, werd het steeds lastiger om overtollig water op het buitenwater te lozen. De kaden die het land tegen het water moesten beschermen moesten telkens worden verhoogd.
Vanaf de 15e eeuw lag het land zo laag dat het vaak niet meer mogelijk was om gebruik te maken van lozing door natuurlijk verval en moest het water kunstmatig geloosd worden. Hiertoe werd de poldermolen ontwikkeld. Op basis van bestaande modellen windmolens werd een molen met een scheprad gemaakt, die voor het uitmalen van het water zorgde. De oudste vermeldingen van poldermolens op windkracht in Holland dateren van 1407 in de omgeving van Alkmaar en Leiden.
In de 16e eeuw was de molentechniek zover verbeterd dat het vanaf circa 1530 ook mogelijk werd om grotere laaggelegen stukken land droog te houden en (kleine) meren droog te maken.
Ook in het gebied tussen Amsterdam en Haarlem werd in 1569 voor het eerst melding gemaakt van molens. Dit waren kleine poldermolens, die door particulieren werden geplaatst ter verbetering van de afwatering van het land. Vanaf de 16e eeuw werden ook hier polders ingericht.
Van de polder Spierinx Hoorn is bekend dat in 1567 Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland vergunning verleenden het gebied van de latere Spieringhornerpolder te omdijken. Dit is een van de oudste polders in het bangebied van Osdorp.
De oudste delen van de Sloterpolder en de Middelveldtspolder waren er vanaf 1569 en de Osdorper Bovenpolder in 1570. In de eerste helft van de 17e eeuw werd de inrichting van polders groter aangepakt, ook met nieuw ontwikkelde grotere molens. De bekende achtkante poldermolens met een grotere capaciteit konden meer water uitmalen uit de steeds grotere polders.
De nog bestaande Molen de 1200 Roe aan de Haarlemmerweg dateert uit deze periode. Deze bemaalde vanaf 1632 de Osdorper Binnenpolder. De 400 meter oostelijker geplaatste Molen de 1100 Roe was er vanaf 1674 voor de bemaling van de gefuseerde Sloterbinnen- en Middelveldsche gecombineerde polders. Ten noorden van de in 1632 aangelegde Haarlemmervaart werd in 1638 de Overbraker Binnenpolder opgericht, de Spieringhorner Binnenpolder en de Vennerpolder volgden in 1645.
Verbinding Amsterdam – Haarlem
De belangrijkste verbinding tussen Amsterdam en Haarlem over land was lange tijd de Spaarndammerdijk. Deze smalle en bochtige dijk was, vooral bij slecht weer en in de winter, moeilijk begaanbaar. Met de groei van Amsterdam bestond behoefte aan een betere verbinding met Haarlem. In 1631-1632 werd langs een kaarsrechte lijn van oost naar west dwars door de bestaande polders de trekvaart naar Haarlem aangelegd. Door deze Haarlemmervaart voeren vanaf 1632 tot 1882 trekschuiten die een regelmatige en frequente dienst verzorgen. Langs de vaart kwam een jaagpad annex wagenweg. Deze Haarlemmerweg werd in 1762 voorzien van wegverharding.
Sinds 1632 vormt de Haarlemmervaart met de Haarlemmerweg de scheiding tussen de polders ten noorden daarvan en de oorspronkelijke polders waarvan zij zijn afgescheiden. Na aanleg van de Haarlemmervaart werd het gebied van Spierinx Hoorn in tweeën gedeeld: aan de noordkant kwam de Spieringhorner Binnenpolder, aan de zuidkant de Osdorper Binnenpolder, ieder met een eigen poldermolen langs de trekvaart. Ook de Sloterpolder werd doorsneden: ten noorden van de Haarlemmervaart kwamen de Overbraker Binnenpolder en Vennerpolder, ten zuiden was er de Sloterpolder.
Sloterbinnenpolder
De Sloterbinnenpolder bestaat in zijn uiteindelijke omvang sinds 1628. Toen was het gebied van deze polder geheel van kaden rondom voorzien. In 1632 werd de polder door de Haarlemmervaart in tweeën gedeeld. In dezelfde periode verschenen ook de poldermolens van deze polder. Er waren er twee langs de Kostverlorenwetering: de Noordermolen nabij buurtschap De Baarsjes en de Zuidermolen halverwege dit buurtschap en de Overtoomse Buurt.
Aan de oostkant van de Sloterbinnenpolder vormde de Maljapenkade, later Baarsjesweg, langs de Kostverlorenwetering, de grens van het Slotense poldergebied en de polders ten oosten daarvan in Nieuwer-Amstel en Amsterdam.
Ten westen van de Sloterbinnenpolder lag nog een kleine polder tussen de Uitweg en de Groeneweg. Deze waterde oorspronkelijk uit via de Spaarndammerdijk op het IJ. Na de aanleg van de Haarlemmervaart in 1632 was dit niet meer mogelijk, en werd er een poldermolen gebouwd. Deze moest echter in 1674 worden vernieuwd, toen fuseerden de polders tot Sloterbinnen- en Middelveldsche gecombineerde polders, zodat de nieuwe poldermolen, de 1100 Roe, voor rekening van beide polders kwam, die nu over drie molens beschikte.
Grote en kleine polders
Naast deze oude en grotere polders waren er nog een reeks kleinere polders. Ook zijn enkele polders pas later ontstaan, in de 19e eeuw na droogmaking, zoals de Lutkemeerpolder en de Ookmeerpolder.
Halverwege de 17e eeuw maakte het meeste land ten westen van Amsterdam deel uit van één der polders, waaronder de Sloterpolder, Middelveldschepolder, Spieringhoornpolder, Osdorperpolders, Riekerpolder, etc. Alleen drie ten noorden van de Spaarndammerdijk gelegen ‘buitenpolders’ hadden geen poldermolens, zij waterden nog rechtstreeks af op het IJ.
Veel investeringen werden gedaan door rijke bewoners en instellingen uit Amsterdam. In 1570 was dertig procent van het land in de ban van Sloten eigendom van Amsterdammers, tien procent was van Amsterdamse instellingen.
Dwars door het veenweidegebied waren er enkele dijkwegen met boerderijen van waaruit het land in de 10e tot 13e eeuw was ontgonnen (ontginningsassen). Dit waren de schaarse wegen in het gebied die de verschillende afzonderlijke polders van elkaar scheidden. De bekendste hiervan zijn de Sloterweg en Osdorperweg en voorts de geheel verdwenen Uitweg en Groeneweg
De grootste polder in dit gebied was oorspronkelijk de Sloterpolder, officieel de ‘Sloterbinnen- en Middelveldsche gecombineerde polders’. Sinds de uitbreiding van de gemeente in 1877 met de pas drooggemaakte Groote IJpolder was dat de grootste polder in oppervlakte. Dit was echter een polder met een korte levensduur, nog geen honderd jaar. In 1970 werd deze polder al weer opgeheven door de aanleg van het Westelijk Havengebied. De derde polder in grootte was de Osdorper Binnenpolder, hiervan bestaat nog een gedeelte.
De veertien polders in alfabetische volgorde
* Batenpolder
* Groote IJpolder
* Lutkemeerpolder
* Middelveldsche Akerpolder
* Ookmeerpolder
* Osdorper Binnenpolder
* Osdorper Bovenpolder
* Overbraker Binnenpolder
* Polder de Eendracht
* Riekerpolder
* Sloterbinnen- en Middelveldsche gecombineerde polders
* Sloterdijkermeerpolder
* Spieringhorner Binnenpolder
* Vennerpolder
Deze polders worden in aparte artikelen verder beschreven.
Erik Swierstra, maart 2023.
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp
De (meeste) foto’s en kaarten zijn afkomstig uit de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam.
Zie ook: De polders van Sloten-Oud Osdorp en het AUP
Literatuur
* De Molens van Amsterdam in oude Ansichten, deel 3; Auteur: J.H. van den Hoek Ostende; Uitgave: Europese Bibliotheek, Zaltbommel; 1983 / 2001 – ISBN 90-288-2466-9
* Ruim Zicht, Boerderijen onder het zand van Amsterdam Nieuw-West, Auteur: Marja van der Veldt; Uitgave: Stichting Uitgeverij Noord-Holland; 2003 – ISBN 90-7-1123-65-0
* Sloterpolder in tekst en beeld – De groentetuin van Amsterdam, periode 1920-1960; Uitgave: 2004 – ISBN 90-808355-1-X
* Bos en Lommer en De Baarsjes. De geschiedenis van Amsterdam-West. Auteur: Ton Heijdra. Uitgeverij René de Milliano; 2004 – ISBN 90-72810-45-7
* Amsterdam Nieuw-West. De geschiedenis van de Westelijke Tuinsteden. Auteur: Ton Heijdra. Uitgeverij René de Milliano; 2010 – ISBN 978-9072810-588
* Minerva in de polder – Waterstaat en techniek in het Hoogheemraadschap van Rijnland 1500-1865. Uitgeverij Verloren, Hilversum; 2007 – ISBN 978-90-8704-023-9