Venhuizen, 30 november 1928 – Amsterdam, 25 december 2014
Op eerste kerstdag, 25 december 2014, overleed meneer pastoor. ’s Morgens is hij helder van geest naar het Slotervaart ziekenhuis gebracht, waar hij ’s avonds rond 21.30 uur rustig is ingeslapen.
Ik heb meneer pastoor drie keer geïnterviewd voor de Westerpost, en uit deze interviews komt hij letterlijk aan het woord. Als u meneer pastoor ook horen en zien wilt, dan kan dat op de website van de St. Pancratius, www.pancratiussloten.nl
Priester worden
“Ik ben in 1928 geboren, als oudste van zes kinderen en opgegroeid in Hem, gemeente Venhuizen. Er was altijd een beetje strijd tussen Hem en Venhuizen en als we tegen elkaar voetbalden en wij verloren, dan vochten we dat nog wel eens op de vuist uit. Ik deed daar ook aan mee, hoor, jawel, jawel, ik kon slecht tegen mijn verlies.
Ik was thuis goed als ik veel deed voor een ander, helpen. Je hebt je leven om ‘t te geven, zo simpel was dat eigenlijk. Ik dacht dat ik het beste mensen kon helpen door priester te zijn. Ik heb toen lang nagedacht, ben ik wel goed genoeg, wel vroom genoeg. Uiteindelijk hoorde ik dat je voor je 15e naar het seminarie moest gaan, anders werd je niet meer aangenomen. Toen ik er mee voor de draad kwam zei mijn moeder:”Jij!, nou dat wordt helemaal niets met jou als priester. ” Ik weet niet waarom, misschien omdat ik nogal een driftkikker was. Mijn vader zei echter iets heel anders:” Nou, ik zou niet weten waarom niet, hij is toch niet minder dan een ander. En als het niet lukt dan kom je maar weer naar huis.”
De opleiding op het seminarie duurt 12 jaar en je gaat voor altijd de deur uit. Alleen met vakanties ging ik naar huis. Thuis was ik gewoon Theo, ik kreeg alleen een apart soepbord, net als op het seminarie. Later is die twijfel ook weer terug gekomen, ‘ben ik wel goed genoeg. ’ Ik was nogal driftig, is nu nog mijn sterkste kant niet. Ik kan kwaad wezen om niets. Ik was aanvoerder van het voetbalteam en toen kreeg ik op het seminarie te horen dat ik maar eens een paar maanden niet moest voetballen, dat was voor mijn clubgenoten ook plezieriger. ’ Dan dacht ik weer ‘ja, mijn moeder had gelijk.
Ik ben begonnen in Uitgeest, en toen ik daar na twee jaar weg moest vond ik dat heel erg, ik heb er hete tranen om gehuild. Daarna vier en een half jaar Overtoomse veld, daarna achttien jaar Breezand en op Sloten sinds 1983.”
Een goede herder zijn
“Bij de priesterwijding wordt je naam afgeroepen in de kathedraal en je roept Ad Sum, Ik ben er- hier ben ik, vóór jullie’. En zo ben ik ook pastoor, de herder van mijn parochie. Toen ik hier in 1983 benoemd werd vond ik dat fijn, Sloten was een agrarische samenleving, en ik was er zeker van dat ik me hier snel thuis zou voelen. Dat was ook zo, ik heb het triest gevonden toen de tuinders hier verdwenen, er viel een gemeenschap uit elkaar.
Aanvankelijk had ik een beeld van God’s liefde dat die verdiend moest worden. Dat is langzaam maar zeker veranderd, naar Jezus kijkend heb ik een nieuw en heel ander godsbeeld gekregen. Je ziet nergens in het evangelie dat Jezus zegt ‘Jij deugt niet’, nergens. Jezus heeft voor mij God een gezicht gegeven. Ik twijfel nooit aan het evangelie, maar wel aan de dingen zoals die soms gebeuren, dat ik dat eigenlijk niet kan rijmen met God die liefde is. Ik denk wel eens dat we misschien met wat meer liefde geschapen hadden kunnen worden, voor ons en in ons, dat we sterker geneigd zijn om er te zijn voor de ander. Niets menselijks is ons, ook als gelovigen, vreemd.
Ik zou de keuze voor priester zo weer maken. En ja, natuurlijk, het gemis van een partner en een gezin is er, maar het voor zoveel mensen iets betekenen weegt zwaarder.
Terugkijkend kan ik zeggen ‘Ik ben goed genoeg geweest. ’ Het er zijn voor andere mensen overheerst echt. ”
Groot
Er was veel groot aan meneer pastoor. Grote blauwe ogen en een grote, diepe stem. Een grote eetlust en groot verdriet om het moeten missen van zijn kat, Doortje. Groot genieten van kleine dingen, uit eten gaan en samen zijn. Groot waren zijn emoties, en zijn tranen waren nooit ver weg. Een grote passie voor sport in het algemeen, en voor voetbal en Ajax in het bijzonder.
“Wat die dure spelers daar nou doen, kon ik ook. ” Een grote liefde voor vissen, daar werd hij rustig van en daar kon hij aan en over zijn preek denken.
Een grote liefde voor het St. Ceciliakoor en voor Vox Laudans. Een grote liefde voor de rituelen van het geloof, en voor zijn parochianen. Groot was de inzet van veel parochianen om hem het leven makkelijker te maken.
Zonder hen en de dagelijkse zorg van Riet Laan, Wies Reimers- de Waal, Lenie van Middelkoop en de familie Koenen was zijn leven veel moeilijker geweest.
Wij zijn allemaal meer dan alleen tastbare wezens. Wij allen kennen hoop, angst, geloof en liefde. Dat wij, gelovig of niet gelovig, getuige mochten en mogen zijn van deze gemeenschap die er voor elkaar wil zijn in goede en in kwade dagen was en is groots. Groot was zijn vertrouwen dat zijn parochianen stierven om naar God te reizen, en met groot vertrouwen is Theo Bankras zelf op reis gegaan.
Het laatste woord is voor meneer pastoor: “Het belangrijkste in het leven is dat je een goede relatie hebt met een ander, er bent voor de ander.
Ik heb geleefd voor dienst aan de mensen, en dienst aan de kerk. Als ik morgen in elkaar zak, dan heb ik een pracht leven gehad.“
Thera
Uit: de Westerpost van 7 januari 2015.