Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220

In het gedeelte van de Nieuwe Meer dat in de jaren vijftig is uitgebreid voor de zandwinning stonden tot de vergraving verschillende huizen langs het Jaagpad.

Een vroegere bewoonster vertelt over haar herinneringen. Het geeft een beeld van een geheel verdwenen wereld, nu circa 65 jaar geleden.

Tevens hierbij een artikel over het Jaagpad langs de Schinkel en Nieuwe Meer, wat meer achtergronden geeft van deze omgeving.

Erik Swierstra; augustus 2020
Werkgroep Historie Sloten-Oud Osdorp

 

Aan het Jaagpad stond op nr. 220 een klein wit huisje. Een vroegere bewoonster, mevr. Van der Vliet, heeft aantekeningen gemaakt van de tijd dat zij hier woonde.

Van 1950 tot 1952 woonden we in een klein huisje aan het Jaagpad, nr. 220. Later zijn we weer op het Jaagpad gaan wonen, 1953, in een schuurtje achter café Opoe. Daar moesten we ook weer vertrekken in augustus 1955.

We kregen toen eindelijk een woning, maar hadden liever op het Jaagpad blijven wonen. De vrijheid en het primitieve leven lag ons wel, maar de wet was onverbiddelijk.

Omtrent april 1950 tot december 1952 (sloop) – Jaagpad 220, Riekerpolder, Post Sloten
Ons eerste huisje in 1950 was indertijd gebouwd van tufsteen, en geïsoleerd met een dikke laag cement. De hoeken en de staanders waren van dikke balken, versterkt met hoekijzers. Het heeft vele stormen doorstaan, hoewel het dak erg amateuristisch in elkaar geknutseld was, heeft het ook tot de sloop zich heftig verweerd, om het niet op te geven.

Jaagpad 220 – fam. v.d. Vliet ca. 1951. Foto: collectie familie v.d. Vliet.

Het was goed regendicht met dik rubberroid en teer, waar overheen wat armoedig uitziende latten vastgetimmerd, om alles op z’n plaats vast te houden. Het was beslist geen villa, en indertijd gebouwd om kippen in te houden, hetgeen maar een smoes was om een vergunning te verkrijgen.

Er heeft jaren een man-alleen in gewoond, toen wij erin trokken stond het al een jaar leeg en het was erg smerig. Geen water, toilet, licht, gas. Als dat niet middeleeuws was? Vanaf het fiets- en wandelpad liepen we schuin de slaperdijk af, en daar lag een smal water van ongeveer twee meter breed, ook rondom het land als afscheiding van de overige weilanden.

Een bruggetje van ongeveer vier meter moesten we over en dan een lang paadje tot het huisje. Op het brugje stond halverwege een ijzeren hek met prikkeldraad, zodat het moeilijk was om er over- of omheen te klimmen. Het woeste stuk land (pachtgrond) was zeer verwaarloosd en begroeid met distels en een soort bindgras. Tegen het huisje aan de linkerzijde stond iets dat op een kippenren moest lijken en een oude regenton, welke het water via een hele vieze goot van het dak moest opvangen.

Binnen bestond de ruimte uit een kamer van ongeveer vier bij vier meter en iets wat voor een slaapkamer moest door gaan van twee bij twee meter. Een kast van amper een meter diep, daar kon nog net een wiegje in staan. Wat voor keuken moest dienen was een meter diep en daar moest nog een aanrecht van af, de bestond uit een soort sinaasappelkrattenhout, met een plaatje zink er overheen, met twee hele oude petroliestellen, wat oude vieze ingedeukte aluminium pannen, nog een kleine ruimte wat voor berghok moest dienen.

Er zat warempel nog een kraan boven de gootsteen met een brok ijzeren buis als afvoer, die nergens op aangesloten was, alleen een oude zinken emmer stond eronder. Er kwam immers toch geen water uit het kraantje, gewoon show. Er lag een oud stuk balatum zeil op de vloer, en een paar stoelen met een tafel stoffeerde de “villa”. O, ja, in de slaapkamer was er iets van een oud ledikant vastgeklonken in de muur, wel stevig hoor..haha.

Maar het kon ons allemaal niets schelen, je kon er alles van maken en op de eerste plaats uitmesten en schoonmaken, fan nog wat aanbouwen. Nu nog achter de eigenaar komen, dus op speurtocht. Via de man van het overhaaltje (een roeiboot) kwamen we toch uiteindelijk achter de eigenaar en toen begon de story.

Ouwe Theo
Ook de story van Theo Verhey, alias ouwe Theo. Door een oud potkacheltje. (ik sla een stukje over) Mijn man wist dat er op de Schinkelkade een kachelsmid woonde, maar persoonlijk kende hij hem niet. We hadden cement nodig om de scheuren in het kacheltje te repareren en besloten hem om deskundig advies te vragen, want wij hadden geen ervaring omtrent dit euvel.

Jaagpad 220 – T. Verheij, fam. v.d. Vliet ca. 1951. Foto: collectie familie v.d. Vliet.

Op de fiets, in die jaren deden wij alles met fiets of de benenwagen. Mijn man keek door het raam naar binnen en zag een vreselijke troep opgestapeld, oude ijzeren buizen en fietswielen, oude waterketeltjes, je kon het zo gek niet bedenken. Er was nauwelijks nog een looppaadje. Een kerkhof van voor onze begrippen oud roest, maar voor hem kennelijk een soort goudmijn.

Er was warempel voor het raam (etalageraam..haha..) een soort vensterbank, waarop een paar potten met aarde stonden. Mijn man keek eens goed naar wat er in die potten met verdroogde aarde zat en schoot in de lach. Zag hij het goed? In drie van die potten staken drie afgesneden gerookte bokking koppen uit, en in twee ernaast een stompje sigaar.

Toen hij zich omdraaide keek hij in twee lachende kraalogen van de eigenaar van dit wonderlijke imperium. Mijn man zei goeiemorgen en wees op de viskoppen en zei lachend zo’n wonder der natuur heb ik niet eerder gezien. Waarop de kachelsmid zei: “je moet alles een keer proberen. Wat zijn de problemen, man?”

Mijn man legde het uit, waarop Theo wat acrobatische toeren moest uithalen om ergens uit een bouwvallige kast een zak cement tevoorschijn te halen. “Is dit genoeg”? Nou, dat lijkt mij wel, antwoordde mijn man.

“Ik wil het wel even brengen, waar woont U?” Nou, niet vlak naast de deur, ik woon op het Jaagpad.

“Het Jaagpad? Daar kom ik minstens drie keer in de week als ik het niet te druk heb. Waar ongeveer, voor- of achteraan?” Hij vroeg het enigszins verbaasd. Mijn man legde heel duidelijk uit waar wij woonden, waarop Theo zijn ogen fonkelden.

Er viel een stilte, hij lichtte zijn wat Frans uitziende pinobaret op (die later van ons de bijnaam “klapbes” kreeg), wreef eens met zijn eeltige handen over zijn dun begroeide schedel, en ging verder: “Ik ken dat huisje wel, en heb me vaak afgevraagd wie er nu in zo’n krotje wonen zou, want er hing ook vaak wasgoed aan de lijn. Ik zou er best eens een kijkje willen nemen.” Waarop mij man zei: “Nou, bij deze nodig ik U dan uit, als U weer eens een fietstocht maakt.”

Hij greep die kans met beide handen aan, want de volgende dag stond hij in de namiddag al op ons bruggetje, maar het hek was op slot, omdat wij niet onverwachts met bezoek verrast wilden worden. We hadden een paar schapen lopen en die mochten niet weglopen, dus moest het hek altijd goed gesloten zijn.

Ik bood hem koffie aan en we maakten kennis met elkaar. Ik zei voorlopig maar mijnheer, in die tijd noemde je iemand, en zeker geen oudere persoon, zomaar bij zijn of haar voornaam. Het was mooi weer en voorlopig moesten de mannen maar even geduld hebben, want voordat het water kookte op mijn oliestel, dat duurde wel even.

Dat was geen probleem, want beiden hielden van de buitenlucht en Theo zag al snel spullen die voor ons niet bruikbaar waren, maar waar hij nog wel wat mee kon. Hij kwam heel dikwijls bij ons, niet altijd gelegen omdat ik een baby had en alle handelingen vaak meer tijd kosten dan voor mensen in de stad die van alle gemakken voorzien waren.

Soms hadden we net genoeg eten overgehouden van de vorige dag voor ons tweeën, maar Theo was een echte vrijgezel die van geen tijd wist. Zoals de meesten wel weten leefde hij samen ment zijn eveneens vrijgezelle zuster. Die had wel enige regelmaat, maar Theo trok zich er weinig van aan en dat gaf de nodige ruzies, om het maar vriendelijk uit te drukken.

Meestal hoorden wij hem al van verre aankomen, als de wind in onze richting waaide. Aan zijn stuur had hij een grove, zware ketting hangen die tegen zijn fiets sloeg. Hij was geen doorsnee burger en had een boeiende verteltrant. Mijn man en Theo konden het samen goed met elkaar vinden.

Vertrek uit eerste huisje (verplicht door sloop) zonder vooruitzicht op een woning. Het huis werd op de dag dat we het verlieten voor onze ogen gesloopt, omdat we geen woonvergunning hadden voor dat pandje. Wij stonden op straat met en kleuter van twee jaar, een bouvier en een fox.

We sliepen afwisselend dan bij familie, dan bij vrienden. We trokken steeds weer naar de plek waar we zo gelukkig waren. Na een maand of zeven reden we weer met ons dochtertje op de fiets over het Jaagpad en kwamen Wim v.d. Zee tegen. Mijn man vroeg: “weet jij geen huisje of schuur voor ons?” Waarop hij antwoordde:”dat moet je maar aan het polderbestuur vragen.”

Het nieuwe gebouw uit 1937 van Café ‘Meerzicht’ gezien in zuidelijke richting naar de Nieuwe Meer; jaren dertig. Foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

Schuurtje bij café Opoe
Daar bedoelde hij zijn vrouw Nel (v.d. Zee-Stoel) mee, eigenaresse van café Opoe en tevens lid van het bestuur van de Riekerpolder. Ze had wel met ons te doen, het enige wat ze had was een bergschuurtje waar terrasstoelen en andere spullen in opgeslagen waren. Die konden wel naar een grotere schuur, maar we moesten het dan helemaal van binnen betimmeren, want het was voor bewoning ’s winters te koud en ’s zomers te heet.

Voor vijf gulden in de week huur en er werd een tussenmeter geplaatst voor electra, zodat we een eerlijk verbruik aan haar betaalden. Water mochten we mondjesmaat uit de regenput gebruiken als er genoeg was. We mochten het buitenstilletje gebruiken als we het maar op tijd leegden en schoonhielden. Daar maakten we bijna nooit gebruik van, want het was bedoeld voor de mensen (het publiek) van de botenstallers en botenhuurders.

Schilderij van M.G. v.d. Vliet – Zicht op de Nieuwe Meer; circa 1952. Foto: collectie familie v.d. Vliet.

Schilderij van M.G. v.d. Vliet – Nieuwe Meer met zicht op café Opoe; circa 1952. Foto: collectie familie v.d. Vliet.

Ik kookte nog steeds op oliestellen, de kleine ruimte was ongeveer hetzelfde als ons eerste huisje. Maar mijn man mocht er een atelier aanbouwen voor zijn werk. Hij was kunstschilder, geen klodderaar, maar een echte realistische schilder. Ook tekenen kon hij als de beste. Wat waren we gelukkig dat we weer op ons zelf woonden, en ja hoor, daar hoorden we weer de ketting rammelen van Ouwe Theo.

Die naam had hij aan onze dochter Linda te danken, want Nel v.d. Zee had een zoon die ook Theo heette, die werd door ons dochtertje Nieuwe Theo genoemd. Een jaar later werd onze zoon geboren en toen die ongeveer anderhalf jaar oud was moesten we voor de tweede keer ruimte maken voor de plannen die de gemeente al jaren had met de polder. Maar deze keer konden ze het niet maken om ons wederom zonder een huis toe te wijzen op straat te zetten. Theo was nu weer zijn uitstapje kwijt. Toen wij in de stad Amsterdam een woning kregen kwam hij ons weer bezoeken, maar niet voor lang.

Schilderij van M.G. v.d. Vliet – Wegsloot Jaagpad; circa 1952. Foto: collectie familie v.d. Vliet.

Theo’s laatste avond
Zoals gewoonlijk kwam hij weer bij ons koffie drinken en zei: “ik mis die ritjes op de zomeravond naar jullie toe wel erg.” De laatste avond (wat wij toen nog niet wisten dat het zijn laatste bezoek zou zijn) was hij een beetje stil. Opeens, zoals gewoonlijk, stond hij op en meestal zei hij, of liever, gaf hij het geluid, van een groet. Maar dit keer deed hij wat vreemd, hij liep naar de deur, pakte zijn zakdoek uit zijn zak, zwaaide ermee, liep weer naar de deur en herhaald het weer. Toen ging hij weg, we zagen hem wegfietsen.

Later zeiden we tegen elkaar, wat deed Theo vreemd daar straks met die zakdoek zwaaien, en nog een keer. De volgende namiddag kwam er een jongen van een jaar of dertienveertien bij ons met de mededeling dat zijn buurman Theo die nacht, in de vroege morgen, was overleden. Toen leek het ons duidelijk, hij moet het haast wel aangevoeld hebben dat het zijn laatste bezoek aan ons was geweest.

We hebben hem zeker lang gemist, hij was door de jaren toch een vriend van ons geworden. Ik zie hem nog komen met zijn lange magere lijf, hoge rug, zijn ongepolitoerde nagels. Of het nu zondag was of niet, hij droeg altijd om zijn broek een touw inplaats van een riem. Maar wel zijn Flambaar hoed, hoge schoenen. Zijn ogen lagen wat diep en zijn gebogen neus deed wat Grieks aan.

Een niet alledaagse figuur. Dom was hij om de drommel niet, want zijn gesprekken waren beslist niet oppervlakkig. Maar we konden ook enorm lachen met hem. Een enkele keer hielp mijn man wel eens bij een klus, als er iets zwaar te sjouwen was. Hij had vaste klanten waar hij ieder jaar terugkwam om de haardkachel schoon te maken. Soms kwamen ze met verhalen ergens vandaan, nou jongens om te lachen, achteraf. Ik kan zo wel doorgaan,maar nu stop ik maar.

Teloorgang van de polder
Grote stukken van die prachtige polder moest ten koste van veel natuurschoon verdwijnen en moest een stuk geschiedenis radicaal verwoest worden.

Waarvoor? Jammer – Jammer – Jammer! Het was zo’n prachtig mooi stuk natuur daar. Ze hadden bagger en zand nodig werd toen beweerd, voor het Vondelpark en (het toen nog zogenoemde) Bosplan, nu Amsterdamse Bos genaamd. Het zand werd gebruikt voor het ophogen van de tuinstad Osdorp.

P.S.
Ik ben kort geleden (na vele jaren) weer eens naar de buurt van het Jaagpad geweest, maar ik herkende er niets meer van omdat het pad waaraan ik woonde er niet meer is, alles water. Vreselijk jammer, het was een schitterend stuk natuur. We gingen vaak met het pontje over van het Jaagpad om boodschappen te doen naar het kruidenierswinkeltje aan de Ringvaart en zwommen heerlijk vanaf de steiger van café Opoe.

Oostzaan, Mw. van der Vliet-Lagerweij; Aantekening Jaagpad, impressie – donderdag 25 augustus 2005

Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl

 

Aantekeningen van Henk Smit, van gesprek met Mw. v.d. Vliet en dochter Linda op 14 september 2005.

De Riekermolen, ten noorden van het Jaagpad, gezien naar de Sloterweg. Foto: J. van Eck – Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

De echtgenoot/vader is Maarten Gerrit van der Vliet, afkomstig van Texel, woonachtig geweest aan de Aalsmeerweg. Kunstschilder, overleden in 1966. Het schilderij van zijn hand met zicht op café Opoe en het Nieuwe Meer en Jaagpad, vanuit het Boschplan is afgedrukt.

Mw. van der Vliet-Lagerweij is opgegroeid in de Veerstraat, naast de school. Dochter Linda is geboren december 1950. Café Opoe (Meerzicht) wordt dan gedreven door Wim van de Zee en Nel van der Stoel, met zoon Theo. Nel is een befaamd naaktzwemster, zomer en winter. Op het munitiedepôt woont in een huis op nummer 200-201 de familie Dijkema, oud veldwachter (de laatste) van Sloten.

De molenaar op de Riekermolen is Cor van de Pouw Kraan, met vrouw en twee kinderen. Achteraan het Jaagpad (tegenwoordig: Driessen) woont een oud (koloniaal) soldaat met een Thaise vrouw en dochter Diana. De pont over de Ringvaart is van Piet Eilander, die op de Ringvaartdijk / hoek Koekoekslaan woont. De oversteek is voor fam. v.d. Vliet gratis. Zie hier de gehele kosmos van het westelijke deel van het Jaagpad in de periode van 1950 tot het einde in 1955.

Uit: het blad ‘Oever’ , van de vereniging ‘De Oeverlanden Blijven!’, zie ook: www.oeverlanden.nl

Dit artikel als pdf-bestand: Herinneringen aan het witte huisje aan Jaagpad nr. 220,pdf