Mr. J.H. van den Hoek Ostende
Uit: Amstelodamum – januari 1970, pagina’s 9 t/m 15.
In mijn artikel over boringen naar drinkwater in Amsterdam (1) schreef ik, dat deze putboringen hun betekenis verloren, toen op 12 december 1853 de Duinwatermaatschappij de hoofdstad van zuiver drinkwater begon te voorzien. Ten behoeve van de watervoorziening van brandweer, reiniging en industrie begon bovendien op 1 mei 1888 de Vechtwaterleiding te werken.
Op 1 mei 1896 kreeg Amsterdam, op dezelfde datum waarop de gemeente de Duinwatermaatschappij naastte, bij de gedeeltelijke annexatie van Nieuwer-Amstel tevens de beschikking over de bronwaterleiding van die gemeente, waarvan de prise d’eau zich bevindt op het terrein Westerveld aan de weg van Hilversum naar Laren.
Volgens de wet van 18 april 1874, S.64, tot regeling en voltooiing van het vestingstelsel, kwam intussen de stelling van Amsterdam tot stand. Deze omgaf de hoofdstad met een kring van 36 verdedigingswerken, ten dele verbonden door wallen, waarachter zich infanterie kon opstellen. De kring had een omtrek van 135 km en een gemiddelde straal van 12 km, zodat, mede door de voor de weerstandslijn te stellen inundaties, de hoofdstad bij de kracht der toenmalige vuurmonden niet gebombardeerd kon worden. De forten waren zodanig gebouwd, dat zij de toegangswegen naar Amsterdam met hun geschut konden afsluiten, zowel waterwegen, landwegen als spoorwegen.
De linie liep van Muiden over Weesp, Nigtevecht, Abcoude en Uithoorn naar Aalsmeer. Verder langs de z.g. vuurlijn door de Haarlemmermeerpolder over Hoofddorp naar Vijfhuizen. Dan in noordelijke richting over de Liede, Spaarndam, Velzen en Krommeniedijk maar Markenbinnen.
In oostelijke richting werd langs de zuidzijde van de Beemster benoorden Purmerend langs bij Edam weer de Zuiderzee bereikt. Werken bij Diemerdam, op Pampus en het vuurtoreneiland bij Durgerdam beschermden Amsterdam aan de zeezijde. Binnen de stelling woonden op 1 januari 1904 ruim 670.000 mensen. Aan militairen werd in oorlogstijd gerekend op 200.000 man. Met vluchtelingen mee berekende men de bevolking bij een beleg op een miljoen personen.
Het was een groot probleem om al deze mensen aan behoorlijk drinkwater te helpen, omdat de winplaatsen van de in de eerste alinea genoemde waterleidingen gelegen waren buiten, of wat die van het in normale omstandigheden niet voor consumptie bestemde Vechtwater betreft, aan de rand van de stelling van Amsterdam. Ook het pompstation te Wijk aan Zee, dat de Zaanstreek van water voorzag, lag buiten de kringstelling.
Was deze geheel ingesloten, dan konden slechts zij, die over regenbakken of Nortonpompen beschikten, op de gebruikelijke wijze in hun behoefte aan drinkwater voorzien. Ten einde een oplossing te vinden werd bij Koninklijk Besluit van 16 januari 1895, nr. 23, een staatscommissie ingesteld om te adviseren omtrent de vraag op welke wijze binnen de stelling van Amsterdam, in tijd van oorlog, voldoende zou kunnen worden voorzien in de behoefte aan drinkwater. Deze commissie bracht op 31 juli 1899 rapport uit aan Hare Majesteit de Koningin.(2)
De commissie herinnerde eerst aan de vroeger gezochte oplossingen. Gesteld was dat de bevolking bij de aanvang van een beleg water in voorraad zou moeten nemen, maar daartoe ontbraken haar de reservoirs. Dat gebrek aan regenbakken maakte ook het opvangen van hemelwater praktisch onmogelijk. Het boezemwater was onbruikbaar, daar het bij de gestelde inundaties zeker brak zou zijn. Ook het Vechtwater zou daardoor zout worden, zodat zelfs als de reservoirs nog zouden functioneren, dit water voor consumptie toch niet bruikbaar te maken zou zijn.
Distillatie van het zuiverste water binnen de stelling zou te veel van de door het beleg schaarse steenkolen vereisen. Het gebruik van een diepe polder, bijvoorbeeld de Lutkemeerpolder, de Bijlmermeerpolder of de Over-Amstelpolder, als reservoir voor drinkwater, moest worden afgekeurd wegens de onmogelijkheid tevoren het onreine polderwater geheel te verwijderen. De meeste kans van slagen had het werken met zoetwaterbassins, zoals er te Amsterdam zich enige onder pleinen en markten bevonden.(3)
Tien bassins met een gezamenlijke inhoud van 250.000 kubieke meter zouden nodig zijn, waarvan er twee geprojecteerd waren ten westen van de Hembrug aan de noordzijde van het Noordzeekanaal en acht aan de zuidzijde van dat kanaal in de Grote IJ-polder. Voor een periode van ongeveer drie maanden zou daarmee de behoefte aan water gedekt zijn. Maar omdat de vrees geuit werd, dat de bassins zouden scheuren, daar de bodem der IJ-polder nog inklonk, ging de aanleg van deze vijvers niet door. (4)
Een achtste oplossing was intussen beproefd. In 1887-1889 werden putboringen te Sloten en te Diemerdam gedaan tot diepten van 200 en 347 meter, maar zonder gunstig gevolg. Op verschillende punten werden Nortonpijpen geslagen, waarbij herhaaldelijk tussen 30 en 40 meter diepte water van redelijke hoedanigheid werd aangetroffen. Maar de hoeveelheid daarvan was beperkt, zodat men tot de conclusie kwam, dat door het slaan van Nortonpijpen slechts hier en daar in de locale behoefte aan drinkwater voorzien zou kunnen worden.
In 1890 leverde een tot 54 meter diepte uitgevoerde putboring bij de Nieuwe Meer water op, dat op grond van zijn scheikundige samenstelling voor drinkwater afgekeurd werd. De staatscommissie meende evenwel dat de mogelijkheden van de vindplaats bij de Nieuwe Meer onderschat waren. De productie van 100 kubieke meter water van een laag chloorgehalte per etmaal bij voortdurend pompen gedurende zeven dagen uit een bronbuis met een wijdte van 76 mm, wilde de commissie niet verwaarlozen.
Ingevolge haar voorstellen werd in 1897 nabij het fort aan de Nieuwe Meer (5) een tiental bronbuizen, wijd 76 mm, op een onderlinge afstand van dertig meter aangebracht. Op deze buizen werd gedurende drie maanden onafgebroken gepompt, waartoe ze door een leiding samen aan een stoompomp waren gekoppeld. Gedurende deze tijd werden steeds vijf kubieke meter per uur en per bron opgepompt, terwijl gedurende veertien dagen die hoeveelheid zelfs tot zes kubieke meter werd verhoogd.
In 1898 werden nog weer tien bronbuizen aangebracht met een middellijn van 125 mm en een onderlinge afstand van vijftig meter. Ook deze buizen werden onderling en aan een stoompomp verbonden en bleken op te leveren acht kubieke meter water per bron en per uur. In totaal werd ongeveer 3400 kubieke meter per dag verkregen. Bij het staken van het pompen keerde de waterstand na verloop van een dag weer tot het oorspronkelijke niveau terug.
Na onderzoek werd het ontijzerde water door de Geneeskundige Dienst der Landmacht en de inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in Noord-Holland geoordeeld geschikt te zijn als drinkwater. Bij een diepte van 55 meter doorboorde men achtereenvolgens veen, klei met schelpen en zand, leem en zand met grint.
Naar aanleiding van het rapport der Staatscommissie werd in 1901 in de Riekerpolder onder Sloten (6) begonnen met aardwerken, het maken van een aanlegsteiger en het bouwen van twee stokerswoningen en een machinistenwoning ten behoeve van de drinkwatervoorziening in de stelling van Amsterdam.(7) In 1902 en 1903 kwamen de ontijzeringsinrichting, de filters, de reinwaterkelder en het machinegebouw tot stand. In 1904 werd een bezinkvijver aangelegd.
In 1906 kwam de verbinding van de winplaats met het buizennet van de Gemeentewaterleidingen aan de orde. De Staatscommissie had een verbindingsbuis geprojecteerd langs de Sloterweg, de Slimmeweg (8) en de Uitweg naar de Haarlemmerweg, waar de aansluiting gedacht was aan de aanvoerleiding van het duinwater uit Leiduin. Later gaf men de voorkeur aan een verbindingsbuis langs de Sloterweg tot de Overtoomse schutsluis met een zinker door de Kostverlorenvaart en dan verder langs de Overtoom tot op de Nassaukade aansluiting werd verkregen aan de ceintuur leiding van de Gemeentewaterleidingen. Een overeenkomst dienaangaande tussen het Rijk en de gemeente Sloten op 1 juli 1906 gesloten, nadat de gemeenteraad van Sloten op 25 november 1905 en 24 februari 1907 de daartoe nodige vergunning gegeven had, die op 17 januari 1906 nog nader gepreciseerd werd. (9)
Het werk was reeds vrijwel voltooid – op zaterdag 1 september 1906 werd de zinker door de Kostverlorenvaart gelegd – toen de Amsterdamse gemeenteraad op 16 januari 1907 burgemeester en wethouders machtigde met de staat der Nederlanden een overeenkomst te sluiten, waarbij aan de staat vergunning werd verleend tot het leggen en hebben van een ijzeren pijpleiding door de Kostverlorenvaart en langs de Overtoom ten behoeve van de watervoorziening van Amsterdam in oorlogstijd. De desbetreffende overeenkomst werd gesloten op 25 februari 1907. (10)
In 1908 werden naast de bestaande inrichtingen een tweede ontijzeringsinrichting, een tweede filterinstallatie en een tweede reinwaterkelder gebouwd. Alle gebouwen werden voorzien van een of meer bliksemafleiders.
De prise d’eau van de militaire waterleiding zou met 106 bronnen naar schatting per etmaal 15.000 kubieke meter gereinigd water kunnen leveren, indien de pompen 22 uur werkten. Door de verbinding met het net der gemeentewaterleidingen waren er geen problemen bij het transport naar en in Amsterdam, zoals het geval zou zijn geweest bij het gebruik van de bij de Hembrug ontworpen waterbassins.
Voor het vervoer van water naar andere plaatsen in de stelling en naar bivaks der militairen wilde men schuiten gebruiken. Deze zouden gevuld kunnen worden aan een daartoe gebouwde steiger in de Ringvaart der Haarlemmermeer. Een pijpleiding met kranen liep van de reinwaterkelder naar de steiger. Toen de installatie in de Riekerpolder bij proefpompen aan de gewekte verwachtingen voldaan had, stelde het ministerie van oorlog geen prijs meer op het behoud van de genoemde verswaterbakken in de Amsterdamse binnenstad. (11)
Terwijl de waterleiding bij de Nieuwe Meer nog in aanleg was, had het gemeentebestuur van Sloten aan de minister van oorlog gevraagd of de gemeente drinkwater uit de installatie in de Riekerpolder zou kunnen kopen.
Voor gemeenterekening zou dan een watertoren gebouwd moeten worden en tevens zou de gemeente de levering van het water aan particulieren ter hand moeten nemen. De gemeente Sloten zag tegen de kosten van deze werken op en het was haar niet onwelkom, dat de N.V. Maatschappij tot Exploitatie der Waterleiding te Sloten de watervoorziening aldaar op zich wilde nemen.
Op 24 november 1908 verleende de raad van Sloten de aangevraagde concessie aan de Waterleidingmaatschappij. Volgens de op 5 december 1908 gesloten overeenkomst mocht de maatschappij geen ander water leveren dan zij betrok uit de pijpwellen op de terreinen der Bouwgrondmaatschappij ‘Overtoom’, nabij het Jacob Marisplein. Over dat water kwamen steeds klachten van gebruikers, die het Slotense bronwater vrijwel dag gelijks konden vergelijken met het voortreffelijke Amsterdamse drinkwater uit de duinen.
Bovendien had de maatschappij er moeite mee in haar lange buizennet naar de Admiraal de Ruijterweg voldoende druk te handhaven. In 1913 nam de gemeente Amsterdam alle aandelen over in de N.V. Maatschappij tot Exploitatie der Waterleiding te Sloten en gingen de Amsterdamse gemeentewaterleidingen Sloten van water voorzien. (12)
Ook de gemeente Watergraafsmeer had een bronwaterinstallatie, waarbij het water van een diepte van 35 tot 40 meter werd opgezogen. De watertoren en de ontijzeringsinrichting van deze waterleiding, die van 1899 tot de annexatie van de Watergraafsmeer door Amsterdam in 1921 gewerkt heeft, bevonden zich op het terrein aan de Lange weg bij de Kruislaan ten zuiden van de spoorwegovergang.
Behalve deze 30 meter hoge watertoren, die in 1936 werd afgebroken. heeft de Watergraafsmeer na 1912 ook in de De Wetbuurt bij de Weesperzijde, enkele jaren een watertoren gekend. Deze was op dezelfde bronwaterinstallatie aangesloten, maar bleek bij de grote capaciteit van de andere watertoren, 365.000 liter, eigenlijk overbodig. (13)
Lange tijd lag de militaire waterleiding bij de Nieuwe Meer rustig in een uithoek van Amsterdam, op het gebied van welke gemeente zij sedert de annexatie van Sloten per 1 januari 1921 was gaan behoren. Zo werd zij gezien door A. E. d’Ailly, die schreef: ‘In den Riekerpolder, dicht bij de Ringvaart, zien wij de gebouwen der militaire waterleiding’. (14)
D’Ailly zag daar grote veranderingen in het verschiet en al ging het anders dan hij dacht (geen spoorbrug nog en de sluis niet bij de Ringvaart maar aan de stadszijde van de Nieuwe Meer), ze zijn er gekomen. Door de aanleg van de Haagse weg in 1936, die met een hoge brug over de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder gaat even ten zuiden van de bronwaterleiding, veranderde het landschap ingrijpend.
Als militair werk kwam de waterwinplaats in mei 1940 in Duitse handen. In januari 1944 werd zij in opdracht van de Verteidigungsstab Amsterdam in beheer overgedragen aan de Gemeentewaterleidingen. In februari werd reeds begonnen met het bedrijfsklaar maken van de installaties. Hiertoe werden alle hevelleidingen en gasleidingen op druk geperst en de lekken en andere gebreken hersteld. In september 1944 waren de werkzaamheden zover gevorderd, dat de prise d’eau als noodvoorziening te gebruiken was. Gerekend werd op de in 1904 geraamde waterlevering van ruim 15.000 kubieke meter per dag. (15) Het is echter niet nodig geweest er gebruik van te maken.
De opheffing van de stelling van Amsterdam ten gevolge van de geheel veranderde inzichten in de landsverdediging, die door de tweede wereldoorlog ontstaan waren, maakte de bronwaterleiding te Sloten als zodanig overbodig. Het complex bleef in beheer bij de genie, die er magazijnen en werkplaatsen vestigde.
In 1950 werd het vroegere machinegebouw ingericht voor het zenderpark van het radiozendstation van de afdeling luchtverkeersbeveiliging van de Rijksluchtvaartdienst. Rond de gebouwen werd een antennesysteem, bestaande uit tachtig antennemasten, opgericht. In 1951 werden de zenders en de overige apparatuur van het oude zendstation aan de Schipholweg naar de nieuwe vestiging in de Riekerpolder overgebracht. Ten einde het bedrijf ongestoord te kunnen laten doorgaan geschiedde deze overbrenging geleidelijk. (16)
In 1953 werden op de plaats van de filterinstallaties enige lage gebouwen opgetrokken ten einde het complex beter voor zijn nieuwe bestemming geschikt te maken. Door de verlegging van de Haagse weg in aansluiting aan een nieuwe brug over de Ringvaart werd de noordwestelijke hoek van het terrein afgesneden, waarbij een gedeelte van de tweede ontijzeringsinrichting werd afgebroken.
Noten
1. Maandblad Amstelodamum 1968 blz. 173-180. 2. Arch. secr. afd. Gcmeentebedrijven 1899 nr. 2027.
3. Maandblad Amstelodamum 1962, blz. 106.
4. W. E. van Dam van Isselt, De Stelling van Amsterdam, Haarlem 1905, 7e druk Utrecht 1910.
5. Dit fort behoorde niet tot de eigenlijke stelling van Amsterdam. Het was in 1843-1846 gebouwd toen de toestand ter plaatse door het aanleggen van de ringdijk ter droogmaking van de Haalemmermeer geheel gewijzigd werd. (Atlas van historische vestingwerken in Nederland, deel 111, 2, Noord-Holland. blz. 25 en 30).
6. Ook bij Schiphol, Amstelveen en het Kalfje was op een diepte van 40 tot 50 meter water van een zeer laag chloorgehalte aangetroffen, maar om de gunstige ligging gaf de commissie aan waterwinning uit de Riekerpolder de voorkeur.
7. De heer dr J. Belonje te Alkmaar was zo vriendelijk mij opmerkzaam te maken op de aanwezigheid van bescheiden betreffende dit werk onder de contracten van het ministerie van oorlog, genie, berustende in het hulpdepot van het Algemeen Rijksarchief aan de Koningsweg te Schaarsbergen bij Arnhem.
8. Tussen het dorp Sloten en de Uitweg. Bij raadsbesluit van 16 februari 1927 kreeg de Slimmeweg de naam Osdorperweg, zoals ‘de weg tussen de Uitweg en Halfweg reeds heette.
9. Arch. Gemeente Sloten, nr. 589.
10. Arch. secr. afd. Gemeentebedrijven 1906 nr. 2195 en 1907 nrs. 4 , 265 en 1041.
11. Arch. secr. afd. Publieke Werken 1909 nr. 1161.
12. Arch. Gemeente Sloten nrs. 590, 591 en 592.
13. Ons Amsterdam 1963, blz. 327-328.
14. A. E. d’Ailly, Wandelingen om Amsterdam, uitgegeven door de A.N.W.B. in samenwerking met het genootschap Amstelodamum, Amsterdam 1927, blz. 51.
15. Verslagen der Gemeentewaterleidingen over 1944 en 1945.
16. Verslagen van de Luchthaven Schiphol over 1950 en 1951. Mr. J. H. van den Hoek Ostende, 1968
Dit artikel als pdf-bestand: De Bronwaterleiding in de Riekerpolder.pdf
Zie ook: Drinkwater in oorlogstijd
Zie ook: Van militaire watervoorziening tot broedplaats
Zie ook: Wat er nog rest van de Riekerpolder