Uit: Archeologische kroniek 2021 – Provincie Noord-Holland – pagina 39.
In januari en februari 2021 is een Inventariserend veldonderzoek – proefsleuven (IVO-p) met aansluitend een opgraving uitgevoerd op Sloterweg 711-715 in Amsterdam Nieuw-West.
Na het onderzoek is de locatie vrijgegeven voor nieuwbouw. De Sloterweg kent zijn oorsprong als achterkade in het ontginningslandschap rond Sloten; het dorp dat in 1921 door Amsterdam werd geannexeerd en tegenwoordig door de stad is ingekapseld. Vanaf de 14de eeuw ontwikkelde het pad op de achterkade zich tot een belangrijke verkeersader tussen Amsterdam, Haarlem en het agrarische achterland van Sloten. Bepalend hierin was het Mirakel van Amsterdam in 1345, waarmee de Sloterweg deel ging uitmaken van de bedevaartsroute die pelgrims leidde naar de Heilige Stede aan het Rokin. In de eeuwen die volgden raakte de bebouwing langs de weg steeds meer op de stad georiënteerd. Tal van boerderijen werden omgebouwd tot herbergen en uitspanningen – voorzieningen waar reizigers hun paard konden stallen om iets te nuttigen of de nacht door te brengen.
Eén van die herbergen, zo blijkt uit verschillende 17de-eeuwse kaarten en bronnen, was de Rode Leeuw – een herberg annex dranklokaal op de grens tussen Amsterdam en Sloten. Een strategische ligging, niet alleen voor een korte tussenstop, maar ook voor wie buiten bereik van de stedelijke accijns één of misschien meerdere alcoholische versnaperingen wilde nuttigen. Omstreeks 1832 moet het oude herbergterrein er verstild bij hebben gelegen. Volgens de kadasterkaart bestond de enige bebouwing op dat moment nog uit een stal, waarvan bekend is dat deze in 1873 werd gesloopt, waarna in 1874 het oude herbergterrein werd overbouwd met een rijtje landarbeiderswoningen.
De kleinschalige huisjes wisten het tot 2020 aan de Sloterweg uit te houden, te midden van de steeds verder oprukkende stedelijke bebouwing.
Het archeologische onderzoek bracht de Rode Leeuw weer voor even in het zicht. De geschiedenis van het complex begon in de late 16de eeuw toen het drassige veenland, inmiddels ingedrukt tot 2,50 m -NAP, voor het eerst bouwrijp werd gemaakt door rietmatten uit te leggen. Op een ophoogpakket van voornamelijk klei- en veenzoden van ruim een meter dik werden stiepen geplaatst, waarschijnlijk voor een stal of boerderij.
In het tweede kwart van de 17de eeuw volgde de verbouwing tot een herberg, die bestond uit twee rechthoekige panden op een geïmproviseerde fundering van hergebruikte dakpannen en houten balkjes. Het complex bleek te bestaan uit twee parallel geplaatste panden van circa 12 x 7 m haaks op de Sloterweg, overeenkomstig een prekadastrale kaart van de percelen langs de Sloterweg uit 1687 uit het kaartboek van het Burgerweeshuis.
Rondom de centrale haardplaats van het westelijke pand lag een zandvloer waarin allerlei kleine voorwerpen waren achtergebleven, vooral veel rookpijpen, maar ook een dobbelsteen, een bikkel, muntjes en knikkers. Een tweede grote stort van rookpijpen lag in de insteek van een diep ingegraven waterput in het oostelijke pand. De datering van de tientallen rookpijpen uit deze contexten vertoont een duidelijke piek in het midden van de 17de eeuw. De 18de en 19de eeuw zijn aanzienlijk minder vertegenwoordigd in het vondstenspectrum van de vindplaats, wat verband zal houden met het verdwijnen van de herbergfunctie op het terrein. De uitwerking van het onderzoek bevindt zich momenteel nog in een vroege fase. Parallel hieraan loopt een historisch onderzoek naar de ongetwijfeld roerige geschiedenis van De Rode Leeuw.
Gemeente Amsterdam, Monumenten en Archeologie, Thijs Terhorst