Auteur: Tello Neckheim en Lisette Lenoir
Bron: De Oeverlanden Natuur en Beheer
De Riekerpolder
De Riekerpolder, waar de Noordelijke Oeverlanden deel van uit maken, behoort tot het Hollands- Utrechtse veengebied. De Riekerpolder ontstaat in 1636 wanneer de Dijkgraaf en de Hoge Heemraden van Rijnland een vergunning geven aan de Ingelanden van Sloten, de Vrije Geer en Rieck. In de polder wordt een watermolen gebouwd om deze te bemalen. Omdat de Riekermolen alleen werkt als het waait en de techniek niet stil staat, bouwt de gemeente in 1932 een motorisch aangedreven pomp waardoor de molen buiten gebruik komt. De molen blijft echter intact en staat gedurende de oorlogsjaren gereed om de polder te bemalen, wanneer de brandstoftoewijzing stopt. De Nieuwe Meer is een al eeuwenoude veenkreek, die in het zuiden grenst aan de Haarlemmermeer en zich in het noorden versmalt in de Schinkel. Bij de droogleg- ging van de Haarlemmermeer in 1850 blijft de Nieuwe Meer gespaard. De Nieuwe Meer wordt onderdeel van een belangrijke scheepvaartroute. Producten uit de Haarlemmermeer worden via de Nieuwe Meer naar de Schinkel vervoerd, en van daaruit over heel Amsterdam verspreid. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt een klein gedeelte van de noordelijke oever ingepolderd. Voorheen stonden de sloten van het weidegebied in open verbinding met de Nieuwe Meer. Op de dijk wordt het Jaagpad aangelegd. Dit wordt een geliefde route voor de omwonenden. Ze bezoeken de befaamde uitspanning ‘Opoe’ langs het Jaagpad, terwijl de Nieuwe Meer wit ziet van de honderden zeilbootjes.
Het ontstaan van de Noordelijke Oeverlanden
De stad Amsterdam is door de crisisjaren en de tweede wereldoorlog tegengehouden in haar normale ontwikkeling. Na de oorlog gaat Amsterdam uitbreiden en begint met de bouw van de westelijke tuinsteden. In 1952 wordt begonnen een deel van de Riekerpolder uit te zuigen. Er is veel zand nodig voor de ophoging van de weilanden voor woningbouw. De gevormde waterplas wordt bij de Nieuwe Meer gevoegd zodat deze aanzienlijk groter wordt. Helaas verdwijnt hiermee een deel van het Jaagpad met de uitspanning Opoe en de schitterend gelegen Riekermolen. De molen, die dan 320 jaar staat, wordt afgebroken en verplaatst.
Zijn huidige standplaats is aan de Amstel bij het Kalfje. Na opspuiting van de oever vinden er in het gebied diverse grondwerkzaamheden plaats.
De gemeente Amsterdam gebruikt delen van het gebied als overslag van grond en als puinstortplaats. Via een baileybrug storten vrachtauto’s puin in de Nieuwe Meer tot in 1985. Maar sommige delen van het gebied laat men helemaal met rust. Al deze activiteiten leidden ertoe dat er een gevarieerde ondergrond is ontstaan met hier en daar geringe hoogteverschillen. Afgezien van de plaats waar klei is gestort, bestaat de grond voornamelijk uit voedselarm zand. Het opgespoten zand bevat veel kalk. Op sommige plaatsen ligt veen aan de oppervlakte. In de loop van de jaren zestig wordt begonnen met het omleggen van de Oude Haagseweg en het aanbrengen van het dijklichaam waarop later de rijksweg A4 en de Schipholspoorlijn zijn aangelegd. De Riekerpolder is op deze manier in tweeën gedeeld. Van de voormalige polder is nu niet veel meer over. De noordkant is bebouwd met woningen en kantoren. De zuidkant van de A4 bevat nog wel enkele oorspronkelijke resten van de Riekerpolder. Maar deze weilandjes worden bedreigd door de aanleg van een nieuwe op- en afrit naar de rijksweg A4 en door de bouw van kantorencomplexen.
Duinlandschap
Er bestaat een theorie die zegt dat in het verleden langs de Haarlemmermeer een verbinding bestond tussen de Riekerpolder en de duinen aan de kust. Dit zou kunnen verklaren waarom bijvoorbeeld de Kustsprinkhaan in de Oeverlanden voorkomt. Ook de Glansloopkever en de jacobsvlinder leven in de Oeverlanden én zijn typische duinbewoners. De vlindersoort legt zijn eieren op het jacobskruiskruid, een plant die veel in de duinen groeit. Dat duinplanten zoals Duindoorn, Gelderse roos, Egelantier, Kleverige reigersbek en Kromhals in de Oeverlanden voorkomen, zegt veel over de overeenkomst tussen de Oeverlanden en de duinen, maar zegt niets over een eventuele oude verbindingsweg; zaden worden makkelijk door de wind of door dieren verspreid. Maar kleine dieren zoals kevers, sprinkhanen en grasslakjes verspreiden zich niet gemakkelijk over grote afstanden. Het blijft interessant hoe deze dieren in de Oeverlanden zijn terechtgekomen. Een andere mogelijkheid is dat deze dieren met zand zijn aangevoerd. De ringdijk, die oorspronkelijk werd aangelegd voor een treinverbinding met goederenvervoer, eindigde ten noorden van de Oeverlanden en is opgehoogd met duinzand.
Onderzoek
Al in 1670 werd bij de Nieuwe Meer natuurwetenschappelijk onderzoek Verricht door Jan Swammerdam. Hij leverde het bewijs dat ook volwassen insecten kunnen vervellen, iets wat men twee eeuwen later nog niet wilde geloven. In 1908 maakte Jac. P. Thijsse de buitenwereld attent op de grote waarde van het gebied. Hij pleitte voor parken op de noord- en zuidoever, met de Nieuwe Meer als centrale waterpartij. Betje Polak onderzocht in 1929 voor haar proefschrift de Riekerpolder. Men dacht dat de polder uit laagveen bestond maar uit haar onderzoek bleek dat dat verdronken hoogveen was. In dezelfde tijd onderzocht Jan Strijbos het gedrag van reigers in een veenmoerasbos in de polder.
© 2002 Vereniging “De Oeverlanden Blijven!”
Van: www.oeverlanden.nl/archief/Geschiedenis.pdf
Zie ook: www.oeverlanden.nl
Dit artikel als pdf-bestand: De geschiedenis van de Oeverlanden.pdf